Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen
Voor Burns bog is een eenvoudige chemische typering van de waterkwaliteit gemaakt voor de
Download 310.22 Kb. Pdf ko'rish
|
Voor Burns bog is een eenvoudige chemische typering van de waterkwaliteit gemaakt voor de overgang van het hoogveen, via de lagg, naar de minerale omgeving. Hierbij zijn drie verschillende typen water onderscheiden ( Figuur 3.13 ): 1) veenwater met een pH 3,5-5,5 en calciumconcentratie < 3 mg/l (75 µmol/l), 2) overgangswater met een pH 4,5-6 en calciumconcentratie 3-10 mg/l (75-250 µmol/l) en 3) water vanuit de minerale omgeving met een pH 5,0-8,0 en calciumconcentratie > 10 mg/l (> 250 µmol/l). 3.4.2 Vegetatie lagg In diverse Noord-Amerikaanse studies wordt de vegetatie van de lagg beschreven als dichte boom- en struiklagen met zeggen en kruiden als ondergroei. De productiviteit in de lagg is een factor 10 tot 20 hoger dan in het hoogveen (Damman 1979), maar de accumulatie van veen is minder snel door de snellere afbraak van het geproduceerde organische materiaal. De soortensamenstelling van de lagg wordt bepaald door de hoeveelheid toestromend water, het waterpeil, de peilfluctuaties en chemische samenstelling van het water. Howie et al. (2009) benadrukken dat de vegetatie als een goede indicator voor de abiotische karakteristieken van de lagg gebruikt kan worden. Het veenpakket in de lagg is relatief dun (< 0,5 m), zodat diep wortelende planten (bijv. riet en lisdodde) contact kunnen maken met de minerale ondergrond. In vergelijking tot het hoogveen is de stroomsnelheid hoger en daarmee is er ook een hogere aanvoer van nutriënten (rheotrofie) en ontstaan ook minder snel anaerobe condities. De aanwezigheid van wortelende planten zorgt ook voor minder snelle anaerobe condities aangezien ze via luchtholten zuurstof aan de bodem kunnen afgeven (radiaal zuurstof verlies). In laggs van hoogvenen aan de kust van Brits-Columbia werden verschillende vegetatietypen onderscheiden, waarbij het voorkomen wordt bepaald door de hydrogeomorfologie van de lagg: begrensd (gelegen in een depressie) of niet-begrensd (Figuur 3.14). De begrensde typen worden gekarakteriseerd door hogere waterstanden en dunnere stammen (minder productief) van de bomen en vallen binnen de klassieke beschrijving van lagg-vegetaties, laagveen en moeras (Rydin & Jeglum 2006). Howie & Van Meerveld (2016) stellen dat de voorgestelde classificatie van de hydrogeomorfologische lagg- vormen belangrijk is voor het herstelbeheer van de lagg. Vooral de niet-begrensde lagg- typen moeten in de restauratieplannen worden opgenomen, aangezien de nadruk altijd gelegen heeft op de begrensde laggs. In aanvulling doen Howie & Van Meerveld (2016) het voorstel om de definitie van een lagg aan te passen: laggs ontvangen niet per definitie water van beide milieus (hoogveen en minerale omgeving). Laggs kunnen ook ontstaan wanneer het zure water uit het hoogveen interacteert met gebufferd moedermateriaal in de directe omgeving van het hoogveen. Uit het onderzoek in Canada bleek dat de dikte van het veenpakket op de overgang van de lagg naar de minerale omgeving vaak 10-30 cm dik was, terwijl deze op de overgang van het hoogveen naar de lagg vaak aanzienlijk dikker is. Dit komt overeen met de veendikte in laggs in Brits Columbia met een gemiddelde dikte van het veenpakket van 1,0 tot 1,2 m. De minimale dikte van het veenpakket aan de buitenrand van de lagg komt overeen met de definitie van venen (Wheeler & Proctor 2000, Joosten & Clarke 2002). Paradis et al. (2015) stellen dat de lagg geen intermediaire structuur heeft, maar structuurrijker is dan de twee aangrenzende habitats met een hoge bedekking binnen alle vier de vegetatielagen (bomen, struiken, kruiden en mossen; Figuur 3.15) terwijl in het hoogveen of minerale omgeving vaak slechts twee of drie lagen dominant zijn. Het Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 78 traditionele beeld van een lagg met een open laagveenvegetatie is volgens Paradis et al. (2015) waarschijnlijk ontstaan door de geografische ligging van de vroege onderzoeken naar de lagg, n.l. Scandinavië, Baltische staten en de Britse eilanden. 3.4.3 Belang herstel lagg Uit het oogpunt van behoud en herstel wordt in het Noord-Amerikaanse onderzoek gesteld dat 1) de lagg een belangrijk microhabitat is voor de biodiversiteit in hoogveencomplexen en 2) laggs als integrale delen van het hoogveencomplex moeten worden beschouwd. Bij herstel van het hoogveenlandschap moeten eventuele bufferzones dan ook aan de buitenzijde van de lagg worden gerealiseerd en niet aan de buitenzijde van de ombrotrofe vegetatie. Vanwege de hoge biodiversiteit is het belangrijk om de lagg weer te herstellen, niet alleen bij vrijwel intacte hoogvenen in bijvoorbeeld Noord-Amerika, maar ook bij zwaar aangetaste hoogveenrestanten zoals in Nederland. In de Noord-Amerikaanse publicaties wordt ook expliciet aangegeven dat herstel van de lagg van belang is vanwege de hydrologische ondersteuning van het hoogveenlichaam. Deze conclusie is zeer waarschijnlijk van toepassing op relatief intacte hoogvenen waarvan alleen de lagg, mits aanwezig, en eventueel de rand is aangetast. Hydrologisch herstel van de lagg zal dan ook bijdragen aan herstel van de rand en mogelijke verdere inklinking van de hoogveenkern beperken of voorkomen (zie ook paragraaf 4.4.1). Voor de Nederlandse hooveenrestanten waar het hoogveenlandschap vrijwel compleet verdwenen is, is herstel van de biodiversiteit de belangrijkste reden om laggs te herstellen. Figuur 3.15. Veranderingen in vegetatiestructuur in transecten van hoogveen naar minerale omgeving in Oost-Canada. Weergegeven zijn de oppervlakte van de boomstammen, bedekking van grote struiken, bedekking lage struiken en kruiden en bedekking met veenmossen (Bron: Paradis et al. 2015). Figure 3.15. Changes in vegetation structure along transects from bog to mineral land in Eastern Canada. Shown are the cover of the trunks, cover of tall shrubs, cover of herbs and low shrubs, and cover of Sphagnum (From: Paradis et al. 2015). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 79 Figuur 3.16. Overzicht van de laagveenvegetatie gedomineerd door Knopbies in de lagg van Sharavogue met aangrenzende open poelen. Bron: Conaghan (2014). Figure 3.16. Overview of the fen vegetation dominated by Schoenus nigricans in the lagg of Sharavogue with adjoining open fen pools. Source: Conaghan (2014). 3.5 Lagg Sharavogue bog (Ierland) Het hoogveen Sharavogue bog is gelegen in de Midlands van Ierland (county Offaly) en het hoogveen vertoont veel overeenkomsten, zowel in ontstaansgeschiedenis, klimaat, als aantastingen, met de Nederlandse hoogveen(restanten). Een verschil met de meeste Nederlandse situaties is wel dat het grondwater bij Sharavogue veel kalkrijker is dan in de meeste gebieden in Nederland mogelijk is, omdat de wat diepere ondergrond uit kalksteen bestaat. De Nederandse hoogveenrestanten liggen op ontkalkt dekzand en ontkalkte keileem. Aan de oostzijde Sharavogue bog is nog één van de best ontwikkelde laggs van Ierland aanwezig. Het hoogveen vormt daarmee een belangrijke referentiesituatie voor de laggs van Nederlandse hoogvenen. De lagg vegetatie heeft zich ontwikkeld aan de basis van een aangrenzende lage heuvel. De vegetatie bestaat uit nat Elzenbroek (met Riet in de ondergroei), droog Berkenbroek (met Pijpenstrootje in de ondergroei), laagveenvegetaties met zeggen en Knopbies en ombrotrofe hoogveenvegetaties. In de jaren 90 van de vorige eeuw is het zuidelijke deel van het hoogveen ontwaterd om turfwinning mogelijk te maken. Deze activiteit is uiteindelijk tijdig gestopt en de gegraven sloten zijn afgedamd. In 1997 is een uitgebreide studie gedaan naar de vegetatieontwikkeling in de lagg aan de oostelijke zijde van het hoogveen (Conaghan 1998). In 2013, 16 jaar later, is dit onderzoek herhaald om te bepalen of er veranderingen hebben plaatsgevonden in de vegetatie van de lagg (Conaghan 2014). In de volgende paragrafen staat per vegetatietypen kort de ontwikkelingen beschreven. 3.5.1 Minerotrofe lagg vegetaties Minerotrofe laagveen vegetaties (Figuur 3.16) hebben zich ontwikkeld in oude afgegraven delen van het veen die gevoed worden met basenrijk grondwater, dit is in het zuidelijke deel van de lagg aan de oostzijde van Sharavogue (Figuur 3.17; calcareous fen). De vegetatie wordt gedomineerd door Knopbies (Schoenus nigricans) en stukken open water met aan de randen groei van Snavelzegge (Carex rostrata), Rood schorpioenmos (Scorpidium scorpioides) en Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) (Figuur 3.18). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 80 Figuur 3.17. Kaart met de verspreiding van de vegetatietypen in het zuidelijke deel van de lagg aan de oostzijde van Sharavogue. Minerotrofe lagg vegetaties zijn aangegeven met de zwarte bolletjes (calcareous fen). Bron: Conaghan (2014). Figure 3.17. Map showing the distribution of the vegetation types in the southern part of the lagg on the east side of Sharavogue. Minerotrophic lagg vegetation (calcareous fen) is indicated with the black dots. Source: Conaghan (2014). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 81 Figuur 3.18. Rood schorpioenmos groeit aan de randen van de basenrijke poelen (links) en een poel gedomineerd door een drijvende vegetatie van Waterdrieblad (rechts). Bron: Conaghan (2014). Figure 3.18. Scorpidium scorpioides growing in the edges of the base-rich pools (left) and a pool dominated by a quaking raft of Menyanthes trifoliata (right). Source: Conaghan (2014). 3.5.2 Ombrotrofe vegetaties in afgegraven delen (cutover bog) Aan de oostrand van Sharavogue zijn in een brede zone, waar in het verleden in meer of mindere mate veen is gewonnen, ombrotrofe hoogveenvegetaties aanwezig. Deze zone bevindt zich tussen het intacte veen en de basenrijke laagveenvegetaties en broekbossen. Globaal kan de vegetatie in deze zone in vijf gemeenschappen worden ingedeeld en deze worden geïllustreerd met de foto’s in Figuur 3.19. De omvang en samenstelling van deze vegetaties is tussen 1998 en 2013 niet veranderd. 3.5.3 Graslanden Een lange zone met natuurlijke/half-natuurlijke graslanden komt voor in het noordelijke deel van het veen. De graslanden bestaan uit een mozaïek van natte graslanden en droge hooilanden (Figuur 3.20). De dominante soorten zijn Pijpenstrootje en Zwart knoopkruid (Centaurea nigra). Andere soorten die veel voorkomen zijn Kale jonker, Blauwe knoop, Tormentil, Zeegroene zegge, Vogelwikke, Blauwe zegge, Smalle weegbree, Moerasspirea, Geelhartje, Spaanse ruiter, Watermunt, Kropaar, Riet, Gestreepte witbol, Bevertjes en Gewoon puntmos. De vochtige veenbodem wordt enigszins aangerijkt met basenrijk water. Sinds 1997/1998 is op een aantal graslanden de begrazing gestopt en hebben zich dichte bossen (Berken- en Elzenbroek) ontwikkeld. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 82 Figuur 3.19. Vijf verschillende vegetatiegemeenschappen die zijn aangetroffen in de afgegraven hoogveenrand in het oosten van Sharavogue: 1) gemeenschap met Struikhei en Heideklauwtjesmos, 2) gemeenschap met Pijpenstrootje en Tormentil. 3) gemeenschap met Struikhei, Stijf veenmos en Open rendiermos, 4) gemeenschap van Witte snavelbies en Beenbreek en 5) gemeenschap met veenmos en Witte snavelbies. Bron: Conaghan (2014). Figure 3.19. Five different vegetation types present in the cutover area in the eastern part of Sharavogue bog: 1) community with Calluna vulgaris and Hypnum jutlandicum, 2) community with Molinia caerulea and Potentilla erecta. 3) community with C. vulgaris, Sphagnum capillifolium and Cladina portentosa, 4) community of Rhynchospora alba and Narthecium ossifragum, and 5) community with Spagnum and Rhynchospora alba. Source: Conaghan (2014). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 83 Figuur 3.20. Foto van de door Pijpenstrootje gedomineerde graslanden in de lagg van Sharavogue. Bron: Conaghan (2014). Figure 3.20. Photo of the grasslands dominated by Molinia caerulea in the lagg of Sharavogue. Source: Conaghan (2014). 3.6 Gradiënten in Nederlandse hellingveentjes In Limburg komen een aantal hellingveentjes voor waar, door de variatie in geomorfologie, ecologische gradiënten voorkomen. Deze gradiënten zijn ook kenmerkend voor laggs en zijn ook interessant in het kader van hoogveenherstel op meso- en macroschaal. Net als elders in Nederland vormen de bekende ver-thema’s (o.a. verdroging en vermesting) een bedreiging voor het behoud en herstel van de hellingveentjes. In vergelijking met andere Nederlandse veengebieden zijn hellingveentjes weinig onderzocht en worden gekenmerkt door een complexe ecohydrologische situatie. Recentelijk is de ecohydrologische situatie van een aantal hellingveentjes nader onderzocht (Van Dijk et al. 2009, 2012 en 2016). 3.6.1 Brunssummerheide Gradiënten in vegetatie en fauna Het hellingveen in de Brunssummerheide is 15 ha groot en gelegen in een erosiedal. Dit dal is ingesleten in een zandpakket en opgevuld met een veenpakket met een maximale dikte van drie meter. Het veen wordt gedomineerd door Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en veenmossen (Sphagnum spec.) en wordt gekenmerkt door overgangen van oligotrofe (voedselarme) hoogveenvegetaties naar minerotrofe (mineraalrijke) vegetaties. Het centraal op de Brunsummerheide gelegen hellingveen wordt voor een groot deel direct of indirect beïnvloed door grondwater. Het constant uittreden van grondwater zorgt voor permanent natte omstandigheden. Het uittredende grondwater is basenarm, waardoor zich over een groot oppervlak een veenmosvegetatie heeft ontwikkeld. In het smalle dal is een gradiënt aanwezig in de mate van kwelinvloed aan maaiveld en daarmee ook in waterkwaliteit, zodat meer regenwater gevoede hoogveenbegroeiingen op korte afstand van meer grondwater gevoede vegetaties kunnen voorkomen. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 84 Figuur 3.21. Clusterdiagram met indeling van de elf monsterpunten in zes gemeenschappen op basis van overeenkomsten in de soortensamenstelling van de watermacrofauna (horizontale-as). (Overgenomen uit Van Dijk et al. 2014) Figure 3.21. Cluster diagram with classification of the eleven sample sites into six communities based on similarities in the species composition of the aquatic macroinvertebrates (horizontal axis). (From Van Dijk et al. 2014) Het hellingveen in de Brunssummerheide heeft een gevarieerde macrofaunagemeenschap. Op basis van de soortensamenstelling en abundantie per soort kan deze worden ingedeeld in zes gemeenschappen (Figuur 3.21). De macrofaunasamenstelling van gemeenschappen 1 en 2 (kleine en grote plassen) vertoont onderling een grote overeenkomst; deze gemeenschappen komen voor in vrijwel stilstaande wateren. De macrofaunasamenstelling van gemeenschap 3 komt voor in kleine, langzaam stromende slenken en vertoont nog overeenkomsten met de stilstaande wateren. De macrofaunasamenstelling van de andere drie gemeenschappen wijkt af van die van de vrijwel stilstaande wateren door de aanwezigheid van indicatorsoorten voor stroming. Het betreffen meer door regionale kwel beïnvloede habitats, zoals aan het begin van de Roode Beek (gemeenschap 4) en de kwelzone in het veen en het broekbos (respectievelijk gemeenschap 5 en 6). In Tabel 3.3 is een samenvatting gegeven van dominante soorten per gemeenschap. De voorkomende zeldzame macrofaunasoorten illustreren het belang van de aanwezigheid van (de combinatie van) verschillende habitats en kleinschalige gradiënten (Moller Pillot 2003). Zo komen er op het relatief kleine hellingveen macrofaunagemeenschappen van verschillende habitattypen voor, met soorten van zure en temporaire plasjes tot soorten van bronnen en bovenlopen van beken. Vervuiling grondwater Door de invloed van met mineralen aangerijkt grondwater komen in de Brunsummerheide op kleine schaal gradiënten in soortensamenstelling in flora en fauna voor (Van Dijk et al. 2009, 2012 en 2014). Het grondwater in de Brunsummerheide is echter niet alleen gebufferd, maar ook rijk aan nitraat en sulfaat. Het nitraat is afkomstig van uitspoeling uit landbouwgronden en de invang van stikstof in bossen in het inzijggebied. De hoge zwavelconcentraties zijn deels afkomstig vanuit de atmosfeer, maar vooral uit in de bodem aanwezige ijzersulfides (zoals pyriet en marcasiet (FeS 2 )) die zich in bruinkoollaagjes in de ondergrond bevinden. Het grondwater is door de aanwezigheid van bruinkool waarschijnlijk altijd al sulfaatrijk geweest, maar als gevolg van de hoge nitraatconcentraties en verdroging zijn de sulfaatconcentraties (sterk) toegenomen. Op locaties waar nitraatrijk grondwater het maaiveld bereikt, komen geen hoogveenvormende vegetaties (meer) voor. De vegetatie wordt op deze locaties gedomineerd door Pijpenstrootje (Molinia caerulea), wilg (Salix sp.) en Zwarte els (Alnus glutinisa). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 85 Tabel 3.3. Dominante en in Nederland zeldzame soorten van de zes faunagemeenschappen. Een grote cirkel (O) duidt op het voorkomen in hoge frequentie (presentie > 0,5), een kleine cirkel (o) duidt op het voorkomen in lagere frequentie (lage frequentie (> 0,5) en/of relatief schaars). Soorten binnen de categorie zeldzaam en zeer zeldzaam in Nederland (volgens Nijboer & Verdonschot 2001) zijn in rood weergegeven. (Overgenomen uit: Van Dijk et al. 2014) Table 3.3. Occurrence of aquatic invertebrate species in six communities. Dominant species and species that are rare in the Netherlands are presented. A large circle (O) denotes occurrence in high frequency (presence > 0.5), a small circle (o) indicates occurrence in lower frequency (low-frequency (> 0.5) and / or relatively scarce). Species within the category of rare and very rare in the Netherlands (according Nijboer & Verdonschot 2001) are shown in red. (From: Van Dijk et al. 2014). De problemen die in dit hellingveen van de Brunsummerheide spelen, kunnen ook een rol gaan spelen bij de ontwikkeling van laggs met overgangsvegetaties. De kwaliteit van het grondwater is in grote delen sterk veranderd, voornamelijk door een toename van nitraat en/of sulfaat. Zowel nitraat als sulfaat kunnen de afbraak van organisch materiaal stimuleren, waardoor het organisch materiaal niet kan accumuleren en nutriënten versneld weer beschikbaar komen. Nitraat- en sulfaatrijk (grond)water vormt dan ook een bedreiging voor hoogveensystemen, zodat een toename van de invloed van dit grondwater voorkomen moet worden. 3.6.2 De Breukberg Het hellingveen in De Breukberg bestaat uit een natte, deels grazige heidevegetatie waarin zones met hoogveenslenken en -bulten voorkomen (Van Dijk et al. 2016). Typische hoogveenplanten die in het gebied voorkomen zijn Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum), Rood veenmos (Sphagnum rubellum), Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus), Lavendelhei (Andromeda polifolia), Beenbreek (Narthecium ossifragum) en de zeer zeldzame Veenorchis (Dactylorhiza majalis sphagnicola). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 86 Figuur 3.22. Schematische weergave van het hellingveen op de Breukberg met een dwarsdoorsnede van oost (rechts in figuur) naar west (links in figuur), over een afstand van ongeveer 150 meter. In verschillende kleuren zijn de bodemtypen en vegetatietypen weergegeven en door middel van pijlen is de grondwaterstroming weergegeven. Rechts in de figuur is het aantal meters boven N.A.P. weergegeven. Bron: Van Dijk et al. (2016). Figure 3.22. Schematic representation of the bog on the slope of the Breukberg with a cross section of east (right) to west (left) over a distance of about 150 meters. Soil types and vegetation types are displayed in different colors and the groundwater flow is indicated by arrows. The elevation in meters above N.A.P. is indicated to the right in the figure. Source: Van Dijk et al. (2016). De bodem van de Breukberg bestaat uit zand op klei met centraal in het gebied een veenpakket (Figuur 3.22). De aanwezigheid van de dikke laag Brunssumklei in de bodem heeft een groot effect op de hydrologie van het systeem. De klei vormt een hydrologisch ondoorlatende basis van het systeem, waardoor regenwater en lokaal grondwater onderaan de helling stagneren en veenvorming heeft plaatsgevonden (Van Dijk et al. 2016). Tegenwoordig zorgt de aan de voet van het veen gelegen Rode beek, voor drainage van het veen (Van Dijk et al. 2016). De Breukberg is een voedselarm, zeer zwak gebufferd systeem met vermoedelijk een klein hydrologisch intrekgebied. Het hellingveen wordt gevoed door neerslag en lokaal grondwater vanaf de beboste helling. Het oppervlaktewater in de aanwezige plasjes en het bodemporiewater in het hellingveen zijn zuur tot zwak zuur (pH 3,8-5,3). Het bodemporiewater is zeer zwak gebufferd (alkaliniteit 0,13 meq/l) en het oppervlaktewater in de plasjes is niet gebufferd (alkaliniteit < 0,01 meq/l). Zowel het oppervlakte- als bodemporiewater zijn mineraal- en nutriëntarm. De ammoniumconcentratie bedraagt gemiddeld 10 μmol/l in oppervlaktewater en bodemporiewater. De totale fosforconcentratie ligt onder de 1 μmol/l in het bodemporiewater, maar is met 6,7 μmol/l wat hoger in het oppervlaktewater. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 87 In het veen en de omringende heide zijn drie vegetatie-elementen te onderscheiden: slenken, veenmosbulten en (deels grazige) heide. Lokaal komen overgangen voor naar nat heischraal grasland. Het voorkomen van soorten van mineraalrijkere omstandigheden als Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia) is te verklaren via de aanvoer van mineralen (zoals calcium) met grondwater, vermoedelijk door contact met de klei in de ondergrond, het oplossen van kalkdeeltjes en/of de oxidatie van pyriet (FeS 2 ) door verdroging (Van Dijk et al. 2016). Download 310.22 Kb. Do'stlaringiz bilan baham: |
Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling
ma'muriyatiga murojaat qiling