Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen


Download 310.22 Kb.
Pdf ko'rish
bet11/37
Sana05.02.2018
Hajmi310.22 Kb.
#26064
1   ...   7   8   9   10   11   12   13   14   ...   37

3.7
 
Gradiënt Aamsveen als voorbeeld 
Een van de hoogveenrestanten in Nederland waar aangrenzend aan het zure hoogveen nog 
overgangen naar meer gebufferde vegetatietypen aanwezig zijn, is het Natura 2000-gebied 
het Aamsveen. Het Aamsveen ligt het beekdal van de Glanerbeek en in het overgangsgebied 
tussen het veen en de Glanerbeek, en ook op de westflank van het beekdal, kwamen in het 
verleden goed ontwikkelde blauwgraslanden en heischrale graslanden voor (Jansen & Loeb 
2011). De blauwgraslanden zijn inmiddels verdwenen en de kwaliteit van de heischrale 
graslanden staat onder grote druk. De toename van veenmossen en andere zuurminnende 
soorten in de heischrale graslanden in combinatie met de sterke achteruitgang en zelfs het 
verdwijnen van kenmerkende, basenminnende soorten van deze graslanden duidt op 
verzuring (Jansen & Loeb 2011). Vermoed werd dat deze verzuring het gevolg is van 
veranderingen in het functioneren van het grondwatersysteem vanwege de 
inrichtingsmaatregelen die genomen zijn ten behoeve van hoogveenherstel in het oostelijke 
deel van het Aamsveen. Deze maatregelen zouden hebben geleid tot een grotere invloed van 
zuur veenwater in het westelijke deel van het natuurgebied ten koste van basenrijker, zwak 
gebufferd grondwater en van de daarvan afhankelijke heischrale graslanden. Recentelijk is 
een ecohydrologische studie gedaan naar de oorzaken voor de achteruitgang van de 
heischrale graslanden (Bell et al. 2016). Hieronder staan de belangrijkste resultaten van 
deze studie beschreven. 
3.7.1
 
Historische beschrijving van het Aamsveen 
Het Aamsveen vormt de noordwestelijke rand van een oorspronkelijk (circa 2.000 ha) groot 
hoogveengebied dat voor het grootste deel (circa 1.900 ha) op Duits grondgebied lag. Het 
Nederlandse deel van het Aamsveen moet worden beschouwd als de randzone van een veel 
grotere hoogveenkoepel. Van dit vroegere hoogveengebied vormen het Aamsveen, het direct 
hieraan grenzende Hündfelder Moor en het iets verder naar het zuidoosten Amtsvenn de 
restanten. Alle delen van het Natura-2000gebied, ook die tegenwoordig op minerale bodem 
liggen, hebben deel uitgemaakt van het hoogveenlandschap (Jansen & Loeb 2011).  
 
De topografische kaart van 1908 laat zien dat de lagg, d.w.z. de gronden langs het zuidelijke 
deel van de Glanerbeek, nog vrijwel niet zijn ontgonnen (Figuur 3.23). Aan weerszijden van 
de beek zijn (net als in het veengebied) zeer drassige omstandigheden aanwezig. De 
lichtgroene inkleuring van de zones langs de beek wijst erop dat (ten opzichte van het 
hoogveendeel) hier relatief voedselrijke (en waarschijnlijk mesotrofe) omstandigheden 
voorkwamen. Na 1908 is de ontginning van het Aamsveen ter hand genomen. Uit 
vergelijking van de topografische kaarten van 1908 en 1935 volgt dat in de jaren ’20 / ’30 
van de 20e eeuw, veelal in smalle stroken, vanaf de buitengrens van het gebied in de 
richting van het hoogveendeel ontginning plaatsvindt. 
 
Het Aamsveen is het Nederlandse restant van een grensoverschrijdend hoogveenlandschap. 
Van dat landschap liggen in het huidige natuurgebied Aamsveen de randzone van een 
hoogveenkoepel en een door “mineraal” grondwater gevoede lagg met een beek. Dat 
minerale grondwater was en is kalkrijk c.q. zeer basenrijk (Bell et al. 2016). In de 
oorspronkelijk, niet ontwaterde situatie zijn daarom in de lagg begroeiingen van 
kalkmoerassen aanwezig geweest; in de zone tussen hoogveenrand en het door zeer 
basenrijk/kalkrijk grondwater gevoede deel van de lagg zijn vermoedelijk begroeiingen van 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
88 
 
overgangsvenen ontwikkeld geweest. Het Aamsveen is nooit grootschalig ontgonnen. Oude 
kaarten tonen putten, wat duidt op individuele turfstekerij. De oorspronkelijke begroeiing 
van de hoogveenrand met bulten en slenken en een hoog aandeel bulten met Eenarig 
wollegras nivelleerde onder invloed van de turfstekerij. Het aandeel van Eenarig wollegras is 
toen waarschijnlijk toegenomen. Daarna wist Pijpenstrootje te profiteren van de sterke 
naoorlogse ontwatering en ontwikkelde monotone begroeiingen. In de putten ontstonden in 
open water gemeenschappen van submerse veenmossen en veenmostapijten.  
Sinds het begin van de jaren 1990 zijn in het hoogveendeel vernattingsmaatregelen 
genomen. Deze hebben de veenmosgroei sterk bevorderd, niet alleen van submerse 
veenmossen, maar ook van bultvormende. Opmerkelijk is dat nu in het deel met het 
vroegere overgangsveen de meest uitgestrekte begroeiingen van bultvormende veenmossen 
worden aangetroffen. Het betreft over aanzienlijke oppervlakten minerotrafente veenmossen 
als Gewoon veenmos en Gewimperd veenmos in en in de nabijheid ijle rietbegroeiingen, wat 
een indicatie is voor enige invloed van aangerijkt grondwater. 
 
Figuur 3.23. Topografische kaart van het Aamsveen in 1908. Langs de Glanerbeek is een 
groene zone met drassige, wat voedselrijkere en mogelijke mesotrofe vegetaties aanwezig 
geweest. Bron: Bell et al. (2016). 
Figure 3.23. Topographic map of the Aamsveen in 1908. Along the Glanerbeek a green area 
with marshy, nutrient richer and possibly mesotrophic vegetation was present. Source: Bell et 
al. (2016). 
 
De geleidelijke ontwatering en cultivering van de lagg heeft uiteindelijk geleid tot het steeds 
verder terugdringen (van kritische soorten) van kalkmoerassen en de vorming van 
wilgenstruwelen en Elzenbroeken. In de delen die gemaaid werden ontwikkelde zich bij de in 
eerste instantie nog beperkte ontwatering (parnassiarijke) blauwgraslanden. Al voor de 
Tweede Wereldoorlog was de ontwatering van de lagg sterk toegenomen. Dat resulteerde in 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
89 
 
verdere verdroging en daarmee samenhangende verzuring, waarbij de blauwgraslanden zich 
onder invloed van verzuring in eerste instantie ontwikkelden tot heischrale graslanden, en 
vervolgens wegens voortgaande verzuring tot rompgemeenschappen en natte heiden. In het 
deel van de lagg met overgangsveen ontstonden onder invloed van toenemende ontwatering 
eerst wilgenstruwelen, Berkenbroeken en zure Kleine zeggenmoerassen en later, bij 
toenemende ontwatering én verzuring, vooral rompgemeenschappen van deze begroeiingen. 
3.7.2
 
Maatregelen hoogveenherstel 
Ten behoeve van de vervening van het gebied en het geschikt maken van gronden voor 
landbouwkundige doeleinden zijn vanaf de rijksgrens tot aan de Glanerbeek veel van oost 
naar west verlopende greppels en sloten gegraven. Bij aanvang van het beheer door 
Landschap Overijssel (in 1967) zijn (daar waar geen landbouwkundige belangen in het 
geding waren) veel greppels en sloten al afgedamd, en ook het middenpad en het wandelpad 
zijn al lang geleden voor de eerste keer opgehoogd. 
 
Om de hoogveenregeneratie te stimuleren is in de periode tussen 1991 en 1995 (op basis 
van vooronderzoek) in drie fases (1991, 1993 en 1995) een vernattingsplan uitgevoerd. In 
het kader hiervan zijn loodrecht op de aanwezige oude veendijken nieuwe veendijken 
aangelegd, en het middenpad is toen verder verhoogd. Op deze wijze is een groot deel van 
het hoogveenrestant in ruim 30 compartimenten verdeeld. Afwatering van de 
compartimenten vindt plaats via overlopen (duikerbuizen), waarmee het niveau desgewenst 
geregeld kan worden. In 2011 is nog een zeer lange duiker die op de rijksgrens aanwezig is 
en waardoor veel water vanuit het veengebied weglekte afgedicht.  
3.7.3
 
Heischrale graslanden Aamsveen 
In het Aamsveen is in de gradiënt tussen het herstellende hoogveen en de alluviale bossen 
op enkele plekken heischraal grasland aanwezig (Figuur 3.24). Deze behoren (indien goed 
ontwikkeld) tot de grondwaterafhankelijke Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras. 
Heischrale graslanden komen voor op zwak gebufferde standplaatsen, vaak in 
overgangssituaties, in ruimte of in tijd, tussen basenrijke en zure standplaatsen. Dat maakt 
dat het type ondanks haar geringe oppervlakte toch zeer gevarieerd kan zijn, zowel in 
soortensamenstelling als in haar abiotische omstandigheden. Heischrale graslanden kunnen 
niet tegen langdurige stagnatie van (neerslag)water op maaiveld en ze verdragen ook geen 
voedselrijke omstandigheden. De heischrale graslanden van de Associatie van 
Klokjesgentiaan en Borstelgras zijn gebonden aan natte (GVG 0-25 cm -mv) standplaatsen. 
Heischrale graslanden zijn zeer gevoelig voor (verzuring door) stikstofdepositie. De 
Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras is (gezien de genoemde standplaatseisen) 
daarnaast ook gevoelig voor veranderingen in de lokale hydrologie die kunnen leiden tot een 
afname van de grondwatervoeding of toename van de invloed van zuur neerslagen/of 
veenwater. 
 
De heischrale graslanden in het Aamsveen zijn als gevolg van verzuring en verdroging sterk 
achteruit gegaan of zelfs verdwenen. De verzuring van deze vroegere lagg is al veel langer 
aan de gang, waardoor alle basifiele soorten van alkalisch laagveen of Parnassia-rijke 
Blauwgraslanden al zijn verdwenen. Op korte afstand van het herstellende veen is echter nog 
wel op uiteenlopende diepten gebufferd grondwater aangetroffen (Van Mullekom et al. 2015; 
Bell et al. 2016). Dit wijst erop dat zuur veenwater niet of nauwelijks is doorgedrongen in 
het overgangsgebied. Dit betekent dat de waterconservering (vanaf begin jaren 1990) in het 
hoogveendeel ten zuidoosten van het Middenpad niet de oorzaak is van de geconstateerde 
verzuring van de heischrale graslanden in het overgangsgebied. Het herstel van het 
hoogveengebied levert daarentegen juist een bijdrage aan het realiseren van een goed 
functionerend systeem voor herstel van de heischrale graslanden, want vanwege de betere 
conservering van het water in het hoogveenputtencomplex mag verwacht worden dat ook de 
stijghoogte in de zandondergrond is gestegen, waardoor het hoogveengebied zijn functie als 
voedingsgebied beter kan vervullen en dus de voeding van het overgangsgebied met (vanuit 
de kalkrijke ondergrond aangerijkt) grondwater juist is toegenomen (Bell et al. 2016). Wel 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
90 
 
stroomt vanuit het veengebied in natte winterperioden op twee plekken zuur veenwater 
oppervlakkig af naar het overgangsgebied. Dit leidt lokaal tot een extra input van zuur 
water, maar vormt over het geheel bezien geen groot knelpunt en vormt in feite ook een 
natuurlijke component van de overgangszone. 
 
Figuur 3.24. Goed ontwikkeld heischraal grasland in het Aamsveen met soorten als Blauwe 
zegge, Heidekartelblad, Klokjesgentiaan, Blauwe knoop, Gevlekte orchis, Welriekende 
nachtorchis, Liggende vleugeltjesbloem en Vlozegge. Bron: Van Mullekom et al. (2015). 
Figure 3.24. Well developed species rich Nardus grassland in the Aamsveen with species like 
Carex paniceaPedicularis sylvaticaGentiana pneumonantheSuccisa pratensisDactylorhiza 
maculata subsp. maculataPlatanthera bifoliaPolygala serpyllifolia and Carex pulicaris
Source: Van Mullekom et al. (2015). 
 
 
In de overgang van hoogveen naar zijn minerale omgeving, de lagg, zijn van nature 
basenarmere omstandigheden aanwezig (zie o.a. Everts et al. 2014). Dat in zo’n lagg 
plaatselijk ook basenrijke, gebufferde omstandigheden heersen is in ons land eerder 
uitzondering dan regel, gelet op het Atlantische klimaat met een aanzienlijk 
neerslagoverschot en de overwegend sterk uitgeloogde (en dus zure) minerale 
bodems/substraten. In ons land zijn basenrijke laggs met soorten van alkalische 
laagvenen/kalkmoerassen alleen bekend van het Korenburgerveen en het Aamsveen ( 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
91 
 
Tabel 3.2). Wellicht heeft deze situatie zich ook voorgedaan in het Wooldse Veen. In andere 
hoogveengebieden kunnen in randzones wel soorten voorkomen van zwak gebufferde 
omstandigheden, maar basifiele soorten ontbreken daar. 
 
Het overgangsgebied in het Aamsveen is verzuurd door een toename van de invloed van 
neerslagwater. Deze toename is veroorzaakt door o.a.: 

 
Onnatuurlijke stagnatie in de oppervlakkige afvoer van neerslagwater via natuurlijke 
slenken, door de aanleg van wallen die de oppervlakkige afvoer belemmeren. 

 
Versterkte drainage en afvoer van gebufferd grondwater door waterlopen, en met name 
de zeer diepe, sterk drainerende Glanerbeek. 

 
De versterkte drainage heeft ook geleid tot een afname van de plasvorming in 
natuurlijke laagten en een verminderde opbolling van de lokale grondwaterstand in de 
dekzandruggen, waardoor basenrijk water gedurende een korte periode tot in maaiveld 
komt. 

 
Het plaatselijk afplaggen van de te voedselrijke toplaag van de bodem, waardoor 
afvoerloze ‘bakjes’ zijn gecreëerd, waarin langdurig zuur neerslagwater (extra) 
stagneert. 
Al dan niet in combinatie met het verzuringsprobleem zijn er ook twee andere belangrijke 
oorzaken die herstel van de heischrale graslanden ernstig bemoeilijken, namelijk: 

 
Eutrofiëring vanwege voormalige intensieve bemesting, waarbij vooral de hoge 
fosfaatrijkdom van de (toplaag van de) bodem een probleem is.  

 
Struweel- en bosontwikkeling. Dit speelt vooral in het overgangsgebied tussen het 
hoogveenrestant en de Glanerbeek. Kansrijke zones voor herstel van heischraal grasland 
zijn overgroeid geraakt met bos en struweel. Bos en struweel zorgen bovendien voor 
extra invang van verzurende depositie vanuit de lucht, en voor een verder wegzakkende 
grondwaterstand in de zomer vanwege het hoge verdampingsverlies ten opzichte van 
heide of schraalland. 
3.7.4
 
Mogelijkheden voor herstel en uitbreiding heischrale graslanden 
Uit de ecohydrologische studie zijn de volgende maatregelen geformuleerd om tot een 
herstel en uitbreiding van de heischrale graslanden te komen (Bell et al. 2016): 

 
Verbetering van de afvoer van stagnerend neerslagwater. 

 
Aanpak van de sterk drainerende werking van de Glanerbeek. 

 
Effectieve verschraling van de kansrijke delen met een vermeste bodem. 

 
Verwijdering van bos en struweel op kansrijke plekken waar vervolgens een 
hooilandbeheer wordt uitgevoerd. 
 
3.8
 
Knelpunten gradiënten 
In de beschrijving van het gradiënttype Actief hoogveen (incl. laggs) in het kader van de 
PAS-herstelstrategieën zijn knelpunten benoemd en uitgewerkt door Everts et al. (2014; zie 
paragrafen 3.9.1 t/m 3.9.4).  
3.8.1
 
Verdroging 

 
In het door basenrijk grondwater gevoede deel van het veencomplex (lagg c.q. 
tegenwoordig de omgeving) leiden gedaalde grondwaterstanden tot mineralisatie van het 
veen waarbij nutriënten vrijkomen. Van deze grotere nutriëntenbeschikbaarheid 
(vermesting) profiteren grassen en houtige gewassen. Onder invloed van gedaalde 
grondwaterstanden neemt in de wortelzone van de vegetatie de invloed van zuur 
regenwater toe. Bij lichte ontwatering stopt de veengroei, maar ontstaan waardevolle 
half-natuurlijke vervangingsgemeenschappen zoals Blauwgraslanden of Elzenbroeken. Bij 
sterkere ontwatering, maar nog basenrijke bodem ontstaan soortenarme 
rompgemeenschappen met een hoog aandeel hoogproductieve soorten zoals 
Moeraszegge, Framboos of Grote brandnetel. Wanneer de grondwaterstandsdaling 
gepaard gaat met een meer of minder sterke verzuring neemt het aandeel Hennegras, 
Moerasstruisgras en/of veenmossen in de vegetatie toe. In bossen ontstaan 
rompgemeenschappen met veel Braam wanneer de grondwaterstandsdaling zo sterk is 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
92 
 
dat zelfs in de winter de waterstanden betrekkelijk ver (enkele tientallen centimeters) 
onder maaiveld blijven.  

 
In het door basenrijk grondwater gevoede deel van het veencomplex (lagg c.q. 
tegenwoordig de omgeving) leidt afname van kwel van basenrijk grondwater of het zelfs 
volledig verdwijnen daarvan tot een vergroting van de invloed van regenwater en 
oppervlakkig (lateraal) toestromend zuur grondwater. Daardoor treedt (oppervlakkige) 
verzuring op. Naarmate de kwelintensiteit sterker afneemt, treedt verzuring op over een 
grotere diepte. Onder deze omstandigheden treden rompgemeenschappen op met een 
hoog aandeel soorten van de zure Kleine-zeggenmoerassen (Orde van Zwarte zegge, 9A) 
zoals Gewoon veenmos, Zwarte zegge, Veenpluis, Moerasviooltje en Moerasstruisgras.  

 
Verdroging van het door basenarm dan wel basenrijk mineraal grondwater gevoede deel 
van het veencomplex hangt meestal samen met:  
o
 
ontginning (met bijbehorende ontwatering) van de randzones zelf of het afgraven 
of ontwateren van het naastgelegen hoogveen;  
o
 
diepe en intensieve ontwatering in de omliggende landbouwgebieden, sloten en 
greppelstelsels in het door basenrijk grondwater gevoede deel van de gradiënt 
zelf;  
o
 
verdieping van beken. De verdieping van beken kan zijn veroorzaakt door 
beeknormalisatie, maar kan ook het gevolg zijn van het jaarlijks schonen van de 
beekloop met zijn oevers. In beide gevallen kan dat zorgen voor een versterkte 
erosie waardoor de beek zichzelf dieper insnijdt en de drainagebasis wordt 
verlaagd;  
o
 
onttrekking van grondwater voor de landbouw (beregening) en de drink- en 
industriewatervoorziening;  
o
 
bebossing van het inzijggebied. De interceptie, het deel van de neerslag dat 
wordt onderschept door de vegetatie en de bodem niet bereikt, door bos 
bedraagt in Nederland 10-30% op jaarbasis, wat aanzienlijk meer is dan bij 
ander landgebruik (Verstraeten et al. 2005). De gemiddelde jaarlijkse interceptie 
van naaldbos (circa 20-30%) is over het algemeen groter dan van loofbos (circa 
15-25%; Staelens & Mohren 2010). De reductie door interceptie is het grootst bij 
opstanden van zogenoemd donker naaldhout (Fijnspar, Douglasspar; Buishand & 
Velds 1980). 

 
Door verdroging neemt de opslag van houtige gewassen toe (en daardoor neemt ook de 
verdamping toe). Blauwgraslanden en kalkmoerassen zullen, wanneer het 
hooilandbeheer werd gestaakt, overgaan in het struweel of bos. Maar ook bij voortgaand 
hooilandbeheer neemt onder invloed van verdroging het aandeel houtige gewassen in 
deze habitattypen toe. Laagblijvende kruidachtigen kunnen daardoor als gevolg van 
afnemende lichtbeschikbaarheid in de loop van het groeiseizoen worden 
weggeconcurreerd. Dat vraagt om een beheer waarbij vroeger in het seizoen vaker wordt 
gemaaid en gehooid. Daardoor zullen laatboeiende soorten, waarvan er veel voorkomen 
in deze gemeenschappen, minder tot zaadzetting komen. 
 
3.8.2
 
Verzuring van het grondwater onder invloed van bemesting 
In het door basenrijk grondwater gevoede deel van het veencomplex leidt pyrietoxidatie 
onder invloed van verhoogde nitraatconcentraties als gevolg van intensieve bemesting tot 
verzuring van de diepere ondergrond. Daarbij lossen calcium- en magnesiumcarbonaten op 
en komt sulfaat vrij. Het grondwater wordt in eerste instantie calcium- en bicarbonaatrijker. 
Zuur reageert met het vrijgekomen bicarbonaat tot kooldioxide. Wanneer de ondergrondse 
kalkvoorraad is uitgeput, gaat verzuring optreden. Met andere woorden op de langere 
termijn zal de basenrijkdom van het grondwater afnemen. Kalkmoerassen of 
Blauwgraslanden zullen onder invloed van lichte ontwatering op termijn verzuurd raken en 
verdwijnen. 
3.8.3
 
Vermesting  
Directe vermesting in de lagg kan optreden als gevolg van toestroming van grondwater dat 
belast is met meststoffen (voornamelijk nitraat) uit aangrenzende landbouwgronden. Naast 
deze direct bemestende effecten, kan nitraat onder zuurstofloze omstandigheden de rol van 
zuurstof overnemen en de afbraak van het veen stimuleren, waarbij nutriënten versneld 
worden gemobiliseerd (Smolders & Brouwer 2005, Lamers et al. 2010). De uitspoeling van 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
93 
 
fosfaat vanuit landbouwgronden is over het algemeen zeer laag (Smolders et al. 2006b), 
maar kan in de lagg lokaal zorgen voor vermesting met fosfaat (voornamelijk via het 
oppervlaktewater). 
3.8.4
 
Verandering in het veenreliëf 
De vroegere laggs en randzones van hoogveenlandschappen zijn meestal als eerste 
ontgonnen. Hierdoor zijn in veel gebieden de natuurlijke gradiënten in zuurgraad en 
beschikbaarheid van nutriënten en mineralen en de daarvan afhankelijke planten- en 
diersoorten verdwenen. Door ontginning en afgraven bestaan feitelijk geen goed ontwikkelde 
laggs meer en daarmee ook geen geleidelijke overgangen in waterkwaliteit van kern naar 
rand. Deze overgangen kenden een kenmerkende aquatische macrofauna (Van Duinen et al. 
2004a, 2004b en 2006). Menselijke ingrepen hebben echter in verschillende gebieden geleid 
tot secundaire ontwikkeling van gradiënten of mozaïeken met milieucondities die ten dele 
overeenkomen met de condities in natuurlijke gradiënten (Van Kleef 2010, Van Duinen et al. 
2011). Hierdoor kon een aantal soorten van natuurlijke gradiënten in hoogvenen in sommige 
van de overgebleven hoogveenrestanten overleven (Van Duinen et al. 2009). Een deel van 
deze soorten heeft zich in ons land alleen nog weten te handhaven in vennen met een 
gradiënt in waterkwaliteit die is ontstaan door aanvoer van gebufferd oppervlaktewater, dat 
gedurende de afgelegde weg vermengt met regenwater en/of (relatief zuur en voedselarm) 
kwelwater (Van Kleef 2010).  
3.8.5
 
Grondwatervervuiling 
De kwaliteit van het grondwater kan een knelpunt zijn bij de ontwikkeling van laggs met 
overgangsvegetaties, doordat deze in grote delen van Nederland sterk is veranderd, 
voornamelijk door een toename van nitraat en/of sulfaat. In paragraaf 3.7.1 wordt dit 
geïllustreerd door de problemen die in het hellingveen van de Brunsummerheide spelen. 
Zowel nitraat als sulfaat kunnen de afbraak van organisch materiaal stimuleren, waardoor 
het organisch materiaal niet kan accumuleren en nutriënten versneld weer beschikbaar 
komen. Nitraat- en sulfaatrijk (grond)water vormt dan ook een bedreiging voor 
hoogveensystemen, zodat een toename van de invloed van dit grondwater voorkomen moet 
worden. 
Download 310.22 Kb.

Do'stlaringiz bilan baham:
1   ...   7   8   9   10   11   12   13   14   ...   37




Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling