Uva-dare (Digital Academic Repository) Ethno-territorial conflict and coexistence in the Caucasus, Central Asia and Fereydan


Download 3.36 Mb.
Pdf ko'rish
bet32/32
Sana04.02.2018
Hajmi3.36 Mb.
#25959
1   ...   24   25   26   27   28   29   30   31   32

Samenvatting 

 

Etnoterritoriaal conflict en co-existentie in de Kaukasus, Centraal 

Azië en Fereydan 

 

 



Dit boek gaat over de etnoterritoriale conflicten en vreedzame co-

existentie tussen etnische groepen in (post-)Sovjet Centraal Azië, de 

Kaukasus en Fereydan (Iran). Deze drie regio’s zijn onderdelen van 

Centraal Eurazië, een macroregio gelegen in het midden van het 

Euraziatische continent.  

Deze regio’s zijn etnisch, linguïstisch en religieus zeer divers. Er 

worden talen gesproken die behoren tot de Indo-Europese (waaronder de 

Slavische, Iraanse, Armeense, en Germaanse), Turkse, Chinese, 

Kartveelse (Zuid-Kaukasische), Nakh-Daghestaanse (Noordoost-

Kaukasische), en Noordwest-Kaukasische taalfamilies. De grootste 

religies in deze regio’s zijn de soennitische en sjiietische islam, en het 

orthodox christendom. Daarnaast komen ook Westerse stromingen van het 

christendom, het jodendom en het jezidisme voor.  

 

Probleemstelling en hypothesen 

Aanleiding tot deze studie was de vraag waarom in sommige delen van 

Centraal Eurazië etnoterritoriale conflicten uitbreken, terwijl in andere 

delen vreedzaam naast elkaar geleefd wordt. Welke omstandigheden 

(factoren) kunnen deze verschillen verklaren? Vanuit een politiek 

geografisch gezichtspunt beoogt deze studie te onderzoeken welke 

factoren een belangrijke rol spelen in het uitbreken van etnoterritoriale 

conflicten in de voornoemde delen van Centraal Eurazië. Behalve aan 

factoren die ontleend zijn aan gangbare sociaalwetenschappelijke 

theorieën, wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de aard van de 

etnogeografische configuratie en andere territoriale factoren. 

Onder een etnoterritoriaal conflict wordt verstaan een 

gewelddadig conflict met minstens 100 doden tussen twee etnoterritoriale 

groepen (een horizontaal conflict) of tussen een etnoterritoriale groep en 

de staat waartoe de groep behoort, indien die wordt geassocieerd met en 

gedomineerd door een andere etnoterritoriale groep (een verticaal 

conflict). Een etnoterritoriaal conflict heeft een territoriale dimensie: de 

strijdende partijen vechten over (de status van) een gebied. 

De centrale onderzoeksvraag luidt: “Welke (combinaties van) 

factoren kunnen het uitbreken van etnoterritoriaal conflict in (post-) 

Sovjet Centraal Azië, de Kaukasus en Fereydan (Iran) verklaren vanaf het 

eind der jaren tachtig van de vorige eeuw?”; met als deelvraag: “In welke 


 

436 


mate draagt de aard van de etnogeografische configuratie bij tot het 

verklaren van deze etnoterritoriale conflicten?”. 

Alvorens de theorieën te bespreken die specifiek ingaan op de 

verklaring van etnoterritoriale conflicten is in hoofdstuk 2 allereerst 

gepoogd een aantal begrippen die in dit onderzoek centraal staan te 

verduidelijken. Het gaat om de begrippen: etniciteit, natie, nationalisme, 

staat, territorialiteit en conflict in onderliggende samenhang. Bij etniciteit 

wordt gekozen voor een combinatie van een instrumentele en een 

primordiale benadering. Een natie wordt omschreven als een ‘verbeelde 

gemeenschap’ waarvan de leden op subjectieve gronden menen bij elkaar 

te horen en die een gemeenschappelijke staat bezitten of menen daar recht 

op te hebben. Een staat is dan de politiek-territoriale uitdrukking van de 

natie. Territorialiteit wordt gezien als een organisatiestrategie waarbij 

mensen en goederen beheerst en beïnvloed worden door het afgrenzen van 

gebied. Dat territorium kan vervolgens ook symbolische waarde krijgen 

voor de natie als ‘thuisland’ of vaderland. 

De volgende stap was het op theoretisch niveau selecteren van 

verklarende factoren of condities. Deze factoren vormen evenzovele 

hypothesen, die het uitbreken van etnoterritoriale conflicten zouden 

kunnen verklaren. Een centrale hypothese is dat een etnogeografische 

configuratie van het mozaïek type (in combinatie met andere factoren) een 

belangrijke factor is ter verklaring van het ontstaan van etnoterritoriale 

conflicten. Gebieden met een mozaïek configuratie worden gekenmerkt 

door relatief veel ruimtelijk geconcentreerd levende, (vrijwel) homogene, 

aan elkaar grenzende etnische groepen. In zulke gebieden zijn er veel 

potentiële contacten tussen de verschillende etnische groepen. De 

geografische concentratie vergemakkelijkt politieke mobilisering, 

versterkt de band van de etnische groepen met ‘hun’ grondgebied, en 

vergemakkelijkt de lokalisering van de potentiële vijand.  

Een tweede centrale hypothese is dat de aard van het politieke 

systeem en het gevoerde beleid jegens etnische diversiteit van invloed is 

op het uitbreken van etnoterritoriale conflicten. In hoofdstuk 3 is daarom 

extra aandacht besteed aan de wijze waarop de overheden in de 

voormalige Sovjet Unie en Iran zijn omgegaan met de etnische diversiteit 

op hun respectievelijke territoria en welke politieke systemen daaruit zijn 

voortgekomen. De verschillen tussen beide staten blijken groot te zijn en 

bovendien door te werken in de voormalige Unierepublieken, die na het 

uiteenvallen van de Sovjet Unie onafhankelijk werden. In de Sovjet Unie 

werd gekozen voor een territoriale oplossing van het 

‘nationaliteitenvraagstuk’: een hiërarchisch territoriaal systeem, waarbij 

de meeste etnische groepen ‘thuislanden’ van verschillende niveaus van 

politieke autonomie kregen toegewezen, uiteraard onder supervisie van de 

centraal geleide communistische partij. Hoe hoger een etnische groep in 


 

437 


de hiërarchie stond des te meer autonomie die genoot. Er waren vier 

niveaus van autonomie. De belangrijkste etnische groepen kregen een 

Unierepubliek (SSR) toegewezen. Een tweede trap in de hiërarchie 

vormden de Autonome Republieken (ASSR), altijd onderdeel van een 

Unierepubliek. De derde trap vormden de Autonome provincies (AO) en 

de vierde de Nationale districten (NO). De laatste groep autonome 

gebieden kwam uitsluitend in de Russische Federatie en buiten de hier 

bestudeerde regio’s voor en speelt in dit onderzoek verder geen rol. 

Daaronder bevinden zich dan nog de volkeren, die geen eigen ‘thuisland’ 

toegewezen kregen en helemaal onderaan de etnische groepen die als 

zodanig niet erkend werden. Dit systeem heeft etniciteit in het politieke 

systeem geïnstitutionaliseerd en er bovendien voor gezorgd dat er sprake 

was van onderschikking en bovenschikking van de verschillende etnische 

groepen ten opzichte van elkaar. Bovendien kan daarbij verondersteld 

worden dat de getalsverhoudingen tussen de verschillende volkeren 

binnen de autonome gebieden een rol spelen. Datzelfde geldt voor het al 

dan niet grenzen aan een autonoom gebied waar het eigen volk titulair is. 

In tegenstelling tot de voormalige Sovjet-Unie, is etniciteit in Iran 

niet gepolitiseerd. De Iraanse onderverdeling in administratieve gebieden 

is niet op etniciteit gebaseerd. Hoewel er etnisch vrijwel homogene 

administratieve eenheden in Iran zijn, geniet geen enkele etnische groep 

wettelijke voorrechten in geen enkel administratief gebied. Daardoor is 

etniciteit voornamelijk een culturele categorie en heeft deze weinig 

politieke lading. Wel heeft Iran een officiële staatsgodsdienst, de 

Sjiietische Islam. De Iraanse grondwet beschouwt Sjiieten als de titulaire 

bevolkingsgroep, voor wie de belangrijkste politieke posities zijn 

gereserveerd. Formeel genieten de etnische groepen dezelfde rechten en 

privileges, zolang ze dezelfde religie hebben.  

Sociaalwetenschappelijke theorieën suggereren verder dat 

culturele verschillen kunnen bijdragen tot conflict, zoals de bekende these 

van Huntington over de ‘botsende beschavingen’, die vooral in godsdienst 

van elkaar verschillen. Gezien het feit dat religie, behalve een pijler van 

etnische identiteit te zijn, ook over fundamentele normen en waarden van 

menselijke groepen gaat, ligt het voor de hand te veronderstellen dat 

religieuze verschillen tot conflict zouden kunnen bijdragen. Ook taal is 

een centraal element in de cultuur en vaak de belangrijkste pijler van 

etnische identiteit. Op taal gebaseerde etnische verwantschap zal dan ook 

zeker de kans op conflicten tussen etnische groepen verkleinen. 

Naast culturele en politieke worden vaak economische factoren 

genoemd als verklaring voor het ontstaan van conflicten. Frustratie door 

economische achterstelling, maar ook hebzucht (denk bijvoorbeeld aan 

het gevecht om natuurlijke hulpbronnen) kunnen de aanleiding vormen 

waardoor etnische groepen met elkaar in conflict komen. De 


 

438 


verwevenheid van het politieke en economische systeem in de (post) 

Sovjet Unie maakt het evenwel lastig politieke en economische factoren 

van elkaar te scheiden. 

In de literatuur worden ook traumatische piekervaringen 

genoemd, die zouden bijdragen tot conflict. In het kader van dit onderzoek 

kan daarbij gedacht worden aan zaken als de Armeense genocide of de 

deportaties onder Stalin. Volkeren die getraumatiseerd zijn houden vaak 

de herinneringen aan dergelijke gebeurtenissen in stand en kunnen alsnog 

naar genoegdoening of erkenning zoeken en zo vatbaar zijn voor conflict 

mobilisering. 

 

Op basis van de bespreking van de theorieën over etnische conflicten 



alsmede de analyse van de etnopolitieke systemen van de voormalige 

Sovjet en Iran, plus de toevoeging van de soort etnogeografische 

configuratie vond zo een selectie plaats van factoren of condities die 

hypothetisch van belang geacht konden worden voor de verklaring van het 

ontstaan of achterwege blijven van etnoterritoriale conflicten in de regio’s 

van deze studie. Het gaat dan om de volgende factoren: 

•  etnogeografische configuratie 

o

  mozaïek configuratie 



•  kenmerken van het etnopolitieke systeem 

o

  het bezitten van territoriale autonomie 



o

  etnopolitieke ondergeschiktheid 

o

  demografische dominantie van de titulaire groep binnen 



een autonoom gebied 

o

  grensoverschrijdende dominantie: de situatie waarin een 



etnopolitiek ondergeschikte groep in een 

unierepubliek/staat grenst aan zijn etnisch verwante groep 

in een naburige unierepubliek/staat, waar deze de titulaire 

bevolkingsgroep is, en minstens drie keer groter is dan de 

titulaire groep in de eerste unierepubliek/staat. 

•  culturele factoren 

o

  verschil in religie 



o

  verschil in taal 

o

  contiguïteit met de unierepubliek of het autonome gebied 



van een etnisch verwant volk 

•  economische grieven.  

•  historische traumatische piekervaringen. 

 

Methodologie 

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden is de volgende 

methodologie gehanteerd. Vanuit het gezichtspunt dat het er niet alleen 

om gaat te verklaren waarom bepaalde aan elkaar grenzende 


 

439 


etnoterritoriale groepen met elkaar in conflict gekomen zijn, maar ook 

waarom andere vreedzaam naast elkaar leven, is een data verzameling 

geconstrueerd van alle combinaties van twee aan elkaar grenzende 

etnoterritoriale groepen (aangeduid als ethno-territorial encounters). Deze 

combinaties vormen de eenheden van analyse. Daartoe is eerst in 

hoofdstuk 5 vastgesteld welke etnoterritoriale groepen voorkomen in de 

onderzoeksregio’s. In totaal zijn 129 combinaties van twee aangrenzende 

etnoterritoriale groepen vastgesteld, inclusief de combinaties die eerder 

als vertikaal zijn aangeduid. Van deze combinaties is vervolgens 

vastgesteld of er sprake was van conflict. Bovendien zijn deze 

combinaties gekarakteriseerd via operationalisaties van de geselecteerde 

verklarende factoren. Daarbij is afgezien van het operationaliseren van 

economische factoren als gevolg van het ontbreken van (betrouwbare) 

gegevens op het niveau van de onderzoekseenheden, als ook door de 

verwevenheid van politiek en economie in de regio’s die deel uitmaakten 

van de voormalige Sovjet Unie. De benodigde gegevens zijn verkregen 

via (gouvernementele en niet-gouvernementele) statistische bronnen, 

literatuur en veldwerk. Met deze data verzameling zijn statistische 

analyses verricht alsmede een systematische kwalitatieve vergelijkende 

analyse (QCA). 

 

Naast deze analyses zijn bovendien in hoofdstuk 6 alle 



combinaties van etnoterritoriale groepen die met elkaar in conflict waren 

aan een systematische beschrijving onderworpen ten einde het inzicht in 

de achterliggende mechanismen te vergroten. 

 

Resultaten 

Ondanks het feit dat de Kaukasus en Centraal Azië bekend staan als 

conflictrijke regio’s, bleek toch een beperkt aantal combinaties van twee 

aangrenzende etnoterritoriale groepen tot conflict te hebben geleid. In de 

Kaukasus ging het om vijf van de 80 combinaties: het Armeens–

Azerbeidjaanse conflict over Nagorno-Karabach, het Georgisch–

Abchazische conflict over Abchazië, het Georgisch–Ossetische conflict 

over Zuid-Ossetië, de Ingoesjetisch-Ossetische conflict in Rusland over 

Prigorodny en het Russisch–Tsjetsjeense conflict over Tsjetsjenië. In 

Centraal Azië ging het om drie van de 33 combinaties: de burgeroorlog in 

Tadzjikistan waarin ook conflicten voorkwamen tussen Pamiris en 

Tadzjieken en tussen Oezbeken en Tadzjieken, en het conflict tussen 

Oezbeken en Kirgiezen in het zuiden van Krigizië rondom de stad Osj. In 

het Iraanse Fereydan leidden de 16 etnoterritoriale combinaties niet tot 

conflict. 

 

 

Uit de statistische analyse bleek verder dat alle geselecteerde condities 



(factoren) de kans op etnoterritoriaal conflict vergroten. Combinaties van 

 

440 


etnoterritoriale groepen die voldoen aan deze condities hebben een grotere 

kans op conflict dan de combinaties die daaraan niet voldoen. Maar de 

samenhangen zijn lang niet altijd overtuigend. Vooral de aanwezigheid 

van titulaire groepen die demografisch dominant zijn in hun autonoom 

gebied bleek de kans op conflict drastisch te vergroten. Ook een 

grensoverschrijdende dominantie vergroot deze kans behoorlijk. Concrete 

voorbeelden van dat laatste zijn de Oezbeken in Kirgizië en Tadzjikistan, 

die weliswaar in Kirgizië en Tadzjikistan ondergeschikt zijn aan 

respectievelijk de Kirgiezen en de Tadzjieken, maar grenzen aan hun 

Oezbeekse buren in Oezbekistan, die de Kirgiezen en de Tadzjieken in 

respectievelijk Kirgizië en Tadzjikistan aanzienlijk in aantal overtreffen. 

Ook etnopolitieke ondergeschiktheid blijkt de kans op conflict te 

vergroten. Dat neemt echter niet weg dat verreweg de meeste combinaties 

van een titulaire en een ondergeschikte etnoterritoriale groep vreedzaam 

van aard zijn. Bovendien komt ook conflict voor, waarbij beide groepen 

van hetzelfde etnopolitieke niveau zijn, getuige het Noord-Ossetisch–

Ingoejetisch conflict over Prigorodny.  

Etnische verwantschap op basis van taalverwantschap blijkt van 

groot belang te zijn. Volkeren die zeer verwante talen spreken komen niet 

in conflict met elkaar. Daarnaast blijkt uit de geschiedenis van de hier 

beschreven conflicten dat etnisch verwanten elkaar ondersteunen tijdens 

een conflict. 

Tegen de verwachtingen in en in strijd met Huntingtons these 

over de ‘botsende beschavingen’, speelt verschil in religie nauwelijks een 

rol. De kans op conflict tussen groepen die verschillen in godsdienst is 

slechts weinig groter dan die tussen groepen met dezelfde godsdienst. 

Het beide hebben van territoriale autonomie (van hetzelfde of 

verschillend niveau) blijkt wel een belangrijke factor te zijn. Het vergroot 

de kans op conflict aanzienlijk. 

Hoewel we niet in staat waren dat bevredigend te onderzoeken, 

lijken economische factoren geen belangrijke rol te spelen in het tot stand 

komen van etnoterritoriale conflicten in deze regio’s. Dat geldt zowel 

voor verschillen in welvaart als voor relatieve economische deprivatie. 

De aanwezigheid van trauma’s uit het verleden levert wel een 

grotere kans op conflict op, maar de verschillen tussen combinaties van 

etnoterritoriale groepen met en zonder trauma zijn niet groot. 

Alle conflicten blijken zich voor te doen in gebieden die 

gekenmerkt worden door een etnogeografische configuratie van het 

mozaïek type. Toch komt slechts een beperkt aantal van de binnen een 

mozaïek configuratie gelegen combinaties van etnoterritoriale groepen 

met elkaar in conflict. In die zin is een mozaïek configuratie wel een 

noodzakelijke, maar zeker geen voldoende voorwaarde voor conflict. 



 

441 


Dat doet de vraag rijzen welke combinaties van factoren vooral 

van belang zijn om het uitbreken van conflicten te verklaren. Om die 

vraag te beantwoorden bleek het van belang een tweetal onderscheidingen 

te maken: in de eerste plaats tussen Iran en de gebieden van de voormalige 

Sovjet Unie en in de tweede plaats binnen de voormalige Sovjet Unie 

tussen de gebieden binnen en buiten Rusland. 

Het is duidelijk dat het etnopolitieke systeem van de voormalige 

Sovjet Unie –in  tegenstelling tot dat van Iran– een belangrijke bijdrage 

heeft geleverd aan het institutionaliseren van etniciteit in het dagelijks 

leven en daarmee aan het in stand houden en soms zelfs creëren van 

etnoterritoriale groepen. Dat bleek bij het uiteenvallen van de Sovjet Unie, 

maar droeg ook bij aan de conflicten nadien. Binnen de voormalige Sovjet 

Unie is het van belang een onderscheid te maken tussen Rusland en de 

zelfstandig geworden voormalige Unierepublieken in de Kaukasus en 

Centraal Azië. Rusland is een veel sterkere staat en heeft veel meer wat 

Michael Mann infrastructural power noemt. Daarom liggen de drempels 

voor conflict aldaar hoger. 

Buiten Rusland blijkt de combinatie van een mozaïek configuratie 

en het hebben van territoriale autonomie de meeste conflicten te kunnen 

verklaren. De conflicten over Nagorno-Karabach, Zuid-Ossetië, Abchazië 

en Gorno-Badachsjan (tussen Pamiris en Tadzjieken in Tadzjikistan) 

voldoen aan deze voorwaarden. In drie van deze vier conflicten gaat 

territoriale autonomie bovendien gepaard met een demografisch overwicht 

van de corresponderende titulaire groepen. Alleen in Abchazië is dat niet 

het geval; daar overtreffen de Georgiërs de Abchazen in aantal. In de 

resterende twee conflicten in Centraal Azië is vooral de combinatie van 

een mozaïek configuratie en grensoverschrijdende dominantie van 

doorslaggevende betekenis. De demografisch dominante aanwezigheid 

van de Oezbeken in buurland Oezbekistan heeft zeker bijgedragen aan het 

conflict van de Oezbeken met de Kirgiezen in Kirgizië en met de 

Tadzjieken in Tadzjikistan. 

Binnen Rusland moet aan meer voorwaarden voldaan worden om 

tot conflict te komen. Naast een mozaïek configuratie en demografische 

dominantie in de corresponderende titulaire gebieden (wat uiteraard het 

bezitten van autonome gebieden inhoudt), moet minstens een van de beide 

etnoterritoriale groepen een traumatische piekervaring hebben opgedaan 

in het verleden of moeten deze groepen duidelijk in godsdienst van elkaar 

verschillen. De reden van deze ‘overlap’ tussen trauma en godsdienst is 

dat in de Noord-Kaukasus alleen de islamitische volkeren zijn 

getraumatiseerd door de deportaties onder het bewind van Stalin. Zowel 

het conflict over Tsjetsjenië met de Russen als over Prigorodny tussen 

Osseten en Ingoesjen voldoen aan deze voorwaarden. 



 

442 


Het is tenslotte van belang op te merken dat deze 

conflictgenerende combinaties van condities pas hun werking kregen in 

een context van politieke instabiliteit als gevolg van het falen van het 

economische en politieke systeem van de Sovjet Unie. Paradoxaal genoeg 

waren het juist de hervormings- en democratiseringsprogramma’s 

(Perestrojka  en  Glasnost) onder leiding van Michail Gorbatsjov die de 

aanzet tot deze instabiliteit gaven en uiteindelijk tot het uiteen vallen van 

de Sovjet Unie leidden. Nadat de Unierepublieken hun onafhankelijkheid 

hadden bevochten, kregen vervolgens ook de autonomie gebieden op een 

lager niveau de smaak te pakken met de hier behandelde conflicten als 

gevolg. 

Ongeveer in dezelfde periode herstelde Iran van de oorlog met het 

Irak van Saddam Hussain en zijn bondgenoten, welke een zware tol had 

geëist. Hoewel Fereydan niet in de frontlinie van de oorlog lag, 

profiteerde ook deze regio van het eind van de oorlog. 

 

Het geheel overziend, heeft deze studie vooral laten zien hoe belangrijk 



territoriale factoren zijn in de verklaring van het uitbreken van etnische 

conflicten. Zeggenschap over een eigen territorium is op verschillende 

manieren van belang. De zeggenschap over een eigen territorium brengt 

erkenning door buitenstaanders met zich mee. Deze zeggenschap door een 

etnische groep is vaak een startpunt van het separatisme. Daarnaast, 

fungeert een eigen territorium als een essentieel identificatiepunt voor de 

etnische groep zelf door de groep een ‘thuisland’ of ‘vaderland’ te 

verschaffen. Tenslotte, verschaft een eigen territorium middelen tot het 

mobiliseren van menselijke zowel als niet-menselijke hulpbronnen. 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

443 


 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

444 


 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

 

 



 

U

NIVERSITEIT  VAN 

A

MSTERDAM


Ethno-Territorial Confl ict and 

Coexistence in the Caucasus, 

Central Asia and Fereydan

Ethn


o-T

er

rito



ria

l C


onfl

 ic


t a

nd C


oexi

sten


ce in t

he C


auc

asu


s, C

en

tra



l A

sia a


nd F

er

eyd



an 

Ba

ba



k R

ezva


ni

Babak Rezvani

Few authors have such an intimate knowledge of the background of confl icts in Cen-

tral Asia. Rezvani looks at the region from a fresh perspective. He arrives at highly 

relevant recommendations how the politicization of ethnicity can be avoided and how 

ethnic nationalism in the long run can be turned into civic nationalism.

Gerd Junne: Emeritus Professor of International Relations, University of Amster-

dam. 


It is rare to fi nd such a thorough study about identity/culture and territory/geography 

in the troubled regions of Central Asia, the Caucasus, and Iran, and it is even more 

rare to fi nd a comparative analysis. Th is book is encyclopedic and thought-provoking 

at the same time.

Ton Dietz: Director of African Studies Centre, Leiden University, and Guest Profes-

sor of Human Geography, University of Amsterdam.

In contrast to much other research on confl ict between ethnic groups, Rezvani has 

not only focused on the confl icts and their origins but also included the set of situa-

tions where a confl ict could have erupted but failed to occur. Th is provides a useful 

correction to stereotypes of “confl ict-prone” regions, particularly in the Caucasus and 

Central Asia.

Gertjan Dijkink: Associate Professor of Political Geography, University of Amster-

dam.

Babak Rezvani’s well-written and systematic work focuses on ethno-territorial and 



demographic aspects of confl ict, combining theory with case studies and statistical 

analysis. He not only provides an innovative and interesting contribution to his fi eld 

of study but also demonstrates a detailed knowledge of the relevant literature. Th e 

book is extremely well-sourced and off ers a deep and insightful history of the areas 

and confl icts concerned.

Georg Frerks: Professor of Confl ict Prevention and Confl ict Management, Utrecht 

University, Th e Netherlands.

Babak Rezvani is a geographer and political scientist.

9 789056 297336

isbn 978-90-5629-733-6



U

NIVERSITEIT VAN 



A

MSTERDAM

Download 3.36 Mb.

Do'stlaringiz bilan baham:
1   ...   24   25   26   27   28   29   30   31   32




Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling