Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen
Download 310.22 Kb. Pdf ko'rish
|
- Bu sahifa navigatsiya:
- 4.2.2 Het mechanisme van de afstroming
- Tabel 4.1. Zelfregulatiemechanismen in koepelvormige veenmosvenen (Naar: Dommain et al . 2010).
- Figuur 4.1. Regellus in de acrotelm. De afvoer beïnvloedt de waterstand; de waterstand beïnvloedt het doorlaatvermogen van de acrotelm en het doorlaatvermogen bepaalt (met de
- (‘Waterstand’), the water level controls acrotelm transmissivity (‘Doorlaatrvermogen’) and the transmissivity controls discharge.
- Figuur 4.2. Uitbreiding van de regellus van Figuur 4.1 met de omgevingsgrootheden terreinhelling, neerslag en verdamping en productie en afbraak van organisch materiaal.
- Figuur 4.3. De regellus van Figuur 4.2 inclusief vorming van bulten en slenken. In een dergelijk inhomogeen patroon is het juister, te spreken van een effectief doorlaatvermogen
- ‘Bult-slenkverdeling’ means distribution of hummocks and hollows, ‘Bultsoorten groeien sneller dan slenksoorten’ means that hummock species grow faster than hollow species.
- Figuur 4.4. Hoogveen met overwegend bulten in de overgangszone naar de zogenoemde Magellaanse steppe ten noordwesten van Tolhuin (Vuurland, Argentinië).
- Figuur 4.5. Hoogveen met lage bulten en ondiepe slenken (Raheenmore Bog, Co. Offaly, Ierland). Het veen is gewelfd met een hoogteverschil van ruim 3 m tussen het midden en de
- Ireland). The bog is convex and the surface levels at apex and margin differ by 3 m or more.
- Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
- Figuur 4.7. Tijdstijghoogteverloop bij een goed ontwikkelde acrotelm (Clara Bog West, Ierland). De fluctuatie is gering.
- Figuur 4.8. Tijdstijghoogteverloop bij een zwak ontwikkelde acrotelm (Clara Bog West, Ierland). De neerwaartse pieken zijn sterker doordat zich al op geringe diepte al enigszins
- Figure 4.8. Water level hydrograph (m relative to surface level) in a poorly developed acrotelm (Clara Bog West, Ireland). The downward peaks are large because of the presence
3.8.6 Compartimentering van hoogveenrestanten In vergraven hoogveenrestanten, met hun onnatuurlijke verschillen in maaiveldhoogte, zijn veelal compartimentsdammen nodig om intern de hydrologische omstandigheden voor veenmosgroei te verbeteren. Deze compartimentsdammen kunnen voor de ontwikkeling van gradiënten een belemmering zijn. Door de dammen ontbreekt de diffuse afstroming van water over het veenoppervlak en door het veen naar de randen. De afvoer vindt dan geconcentreerd plaats via stuwen of sifons. Op de lange termijn, wanneer zich een hoogveenlichaam heeft gevormd en/of het veenpakket na vernatting is opgezwollen of uitgegroeid tot boven het maaiveld van de dammen, kan wel weer diffuse, oppervlakkige afstroming van water gaan optreden. Binnen delen van het Meerstalblok (Bargerveen) is dit op kleine schaal al aan het gebeuren, waar vernatting van witveen en veenmosuitbreiding heeft plaatsgevonden. Aan de randen van hoogveenkernen (of stelsels van compartimenten) die hoger liggen dan hun gedraineerde omgeving, blijven de overgangen veelal abrubt. In komhoogvenen, waar de invloed van grondwater wel tot aan maaiveld kan komen, kunnen meer geleidelijke overgangen hersteld worden (Everts et al. 2014). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 94 4 Zelfregulering in hoogvenen 4.1 Zelfregulatiemechanismen in hoogvenen Wie beschadigde hoogvenen wil herstellen, heeft een streefbeeld nodig en moet ook weten welke processen en factoren in het veensysteem noodzakelijk zijn om het goed en duurzaam te laten functioneren. Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven hangen veen, planten en water nauw met elkaar samen en zijn helemaal van elkaar afhankelijk. Ze beïnvloeden elkaar ook zodanig dat het hoogveensysteem zichzelf in stand kan houden, tenzij de zelfregulatiemechismen door ingrepen worden verstoord. Bij pogingen tot herstel draait het doorgaans om ingrepen in de waterhuishouding, met als doel uiteindelijk de wisselwerkingen en de biodiversiteit van het hoogveen weer te laten functioneren. Het is dus nodig, een beeld van de hydrologie van een onbeschadigd hoogveen te schetsen, in relatie tot de wisselwerkingen of zelfregulatiemechanismen die in het hoogveensysteem spelen. In Tabel 4.1 worden hydrologische zelfregulatiemechanismen benoemd van koepelvormige veenmosvenen. Deze mechanismen spelen vaak op microschaal, maar hebben gevolgen voor de structuur en processen die op mesoschaal (de schaal van het hoogveensysteem) spelen. In de hierna volgende paragrafen worden deze mechanismen verder uitgewerkt. 4.2 Hydrologie van min of meer natuurlijke hoogvenen 4.2.1 Aan- en afvoer van water Neerslag is de wateraanvoer van een hoogveen. In Nederland bedraagt de gemiddelde jaarlijkse neerslag ongeveer 850 mm. De referentieverdamping bedraagt ongeveer 540 mm (KNMI-cijfers), waarvan het overgrote deel in het zomerhalfjaar optreedt. De verdamping van een hoogveen zonder opgaande begroeiing ligt in de buurt van de referentieverdamping (Spieksma et al. 1997). De wegzijging naar de ondergrond is in de natuurlijke situatie zeer beperkt. Voor hoogvenen in Europa ligt deze waarde zelden hoger dan 30 mm per jaar en meestal (ruim) daaronder (Van der Schaaf 1999). Hiermee is niet gezegd dat zich bij grotere wegzijging geen hoogveen zou kunnen ontwikkelen. Het restant van circa 250 mm per jaar moet ergens blijven. De enige mogelijkheid is afstroming van het ombrotrofe veenwater naar de omgeving. Dat kan in verschillende patronen gebeuren. Er kunnen veenriviertjes ontstaan waarin de afvoer zich concentreert, zoals ooit de Runde in het Bargerveen. De afvoer kan ook verspreid langs de rand optreden of in combinatie met een veenrivier. Langs de veenrand komt het voedselarme veenwater in aanraking met minerale grond en vaak ook met minerotroof grondwater. Dat leidt tot een overgang van ombrotroof naar minerotroof water met de bijbehorende overgang in vegetatiesamenstelling (zie Hoofdstuk 3). 4.2.2 Het mechanisme van de afstroming Acrotelm De doorlatendheid voor water van hoogveen neemt vooral in de bovenste halve meter naar beneden toe sterk af. Het jonge en nog weinig vergane materiaal zit bovenin. Dat materiaal is los en heeft grote poriën. Naar beneden toe is de afbraakgeschiedenis langer, verliezen vezels veerkracht, worden de deeltjes en de poriën kleiner en de doorlatendheid voor water lager. Om de gedachten te bepalen: de doorlatendheid k kan afnemen van enkele duizenden m d -1 naar 1 m d -1 over een verticale afstand van een halve meter of minder. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 95 Tabel 4.1. Zelfregulatiemechanismen in koepelvormige veenmosvenen (Naar: Dommain et al. 2010). Table 4.1. Self-regulation mechanisms in domed Sphagnum bogs (After: Dommain et al. 2010). Mechanisme Uitingsvorm in koepelvorming veenmosveen Beheersing van evapotranspiratie Toename in albedo van het veenoppervlak (reductive van verdamping door het reflecteren van warmte) doordat veenmoskopjes wit kleuren wanneer ze een watertekort hebben (Eggelsmann 1963, Harris 2008). Beweging van het veenoppervlak (‘Mooratmung’, Par. 4.4.2) Reversibele zwelling en inkrimping van het veen bij veranderingen in de water beschikbaarheid gedurende de seizoenen beperkt de wisselingen van de waterstandten opzichte van het oppervlak (Weber 1902, Whittington et al. 2007, Fritz et al. 2008). Veranderingen in waterstanden gaan direct samen op met veranderingen in poriegrootte en hydraulische conductiviteit van het veen (Price 2003, par. 4.2.2). Zelfafdichting veenpakket Het veenpakket klinkt bij wegzijging aan de veenbasis in en vormt zo een dichte, slecht doorlatende laag onderin het veen zelf. Daardoor beperkt een hoogveen het waterverlies naar de omgeving op natuurlijke wijze (par. 4.1.3). Veranderinen in groeivorm binnen veenmossoorten De groeivorm van een veenmossoort verandert bij verandering van de waterstand en daarmee veranderen de hydrologische eigenschappen van de soort; daardoor ontwikkelt het veenmos zelf in drogere omstandigheden een betere capillaraire werking en een lagere doorlatendheid voor water (Joosten 1993, Couwenberg 2005, Baumann 2006). Veranderingen van soorten, vegetatietypen en microreliëf structuren Verschillende veenmossoorten met hun verschillende groeivormen bezetten verschillende hydrologische niches (Overbeck & Happach 1957, Ratcliffe & Walker 1958, Luken 1985, Rydin 1993, Rydin et al. 2006) en hebben verschillende hydraulische eigenschappen. Patroon van microtopen De rangschikking van langgerekte drogere veenmosbulten en nattere slenken loodrecht op de helling van het hoogveen verhoogt de efficiëntie van de hydrologische regulatie. Natte elementen (slenken en poelen) bergen water, terwijl de drogere elementen (bulten) de afstroming remmen (Couwenberg & Joosten 1999; par. 4.2.2). Mesopatroon De toenemende hellingshoek van het veenoppervlak vanuit het centrum naar de rand van de hoogveenkern wordt weerspiegeld in afnemende vochtigheid van het veenoppervlak en van de hydraulische conductiviteit (waterdoorlatendheid) van de verschillende concentrische zones in de hoogveenkern (zie de ecotopen, zoals beschreven voor ierse hoogvenen; par. 3.2.2). Veranderingen in grootte en vorm van de hoogveenkoepel beïnvloeden de omvang van deze zones (Couwenberg & Joosten 2005). Grenzen aan de grootte van een hoogveenkoepel Met toenemende omvang (diameter) wordt de hoogveenkoepel platter en daardoor natter. Hierdoor neemt de waarschijnlijkheid van een veenuitbraak toe. De oppervlakte van de hoogveenkoepel neemt kwadratisch toe bij toenemende diameter, terwijl de omtrek lineair toeneemt. Wanneer geconcentreerde waterafvoer dan een insnijding in de veenkoepel maakt, zal de oorspronkelijke koepel in twee kleinere delen splitsen (Van Geel et al. 2014, Masing 1972, Couwenberg & Joosten 1999). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 96 Bij hoge waterstand is de afvoer groot omdat het water door het zeer doorlatende bovenste materiaal kan stromen. Hij neemt sterk af als de waterstand 5 of 10 cm is gezakt. Dan vindt de afstroming plaats via veel slechter doorlatend materiaal. Een dergelijke bovenlaag wordt acrotelm genoemd, een term bedacht door Ingram (1978). Het verschijnsel zelf is al veel eerder door onderzoekers uit de Sovjet Unie beschreven. de afvoerstroom via de acrotelm, de waterstand en het doorlaatvermogen. De regellus zorgt ervoor dat de afvoer vooral optreedt bij hoge waterstanden en snel afneemt als de waterstand enkele cm of een dm is gedaald, zodat de waterstand in het veen nabij het oppervlak blijft en natte plekken nat blijven. In Bijlagen Hydrologie 1 is een getallenvoorbeeld opgenomen van de mate waarin het doorlaatvermogen van een acrotelm kan teruglopen bij een geringe daling van de waterstand. De regellus ziet er dan uit als in Figuur 4.1. Figuur 4.1. Regellus in de acrotelm. De afvoer beïnvloedt de waterstand; de waterstand beïnvloedt het doorlaatvermogen van de acrotelm en het doorlaatvermogen bepaalt (met de terreinhelling) de afvoerstroom via de acrotelm. Figure 4.1. Control loop of the acrotelm. The discharge (‘Afvoer’) controls the water level (‘Waterstand’), the water level controls acrotelm transmissivity (‘Doorlaatrvermogen’) and the transmissivity controls discharge. Zelfregulering De stroming door de acrotelm wordt bepaald door de helling van de waterspiegel en het doorlaatvermogen. De helling van de waterspiegel is grofweg gelijk aan de terreinhelling op een schaal van enkele tientallen meters. In beginsel zijn bij eenzelfde afvoer het doorlaatvermogen van de acrotelm en de terreinhelling ter plaatse ongeveer omgekeerd evenredig met elkaar. Anders gezegd: bij een vlak terrein is een relatief groot doorlaatvermogen nodig voor de afstroming, bij een meer hellend terrein een evenredig kleiner. In een functionerend hoogveen balanceert zich die verhouding vanzelf. De oorzaak zit in de afbraaksnelheid van het gevormde organische materiaal. Dat breekt sneller af, naarmate er bij relatief hoge temperatuur –in de zomer dus- meer zuurstof bij kan komen of anders gezegd: de omstandigheden droger zijn. Afbraak leidt tot verminderde stevigheid van vezels. Die leidt tot samendrukking en tot een relatieve toename van de hoeveelheid kleine deeltjes ten koste van grotere. Daardoor verdwijnen poriën en worden grote poriën vervangen door kleine. Dit proces leidt tot een sterke afname van de doorlatendheid. Afname van doorlatendheid en dus van doorlaatvermogen (Bijlagen Hydrologie 1) leidt tot een langer verblijf van water in het materiaal, waardoor het afbraakproces steeds langzamer gaat. Ondertussen vormt zich aan de bovenkant nieuw vers en doorlatend materiaal. Het resultaat is een acrotelm met een naar beneden sterk afnemende doorlatendheid die onder de gegeven terreinhelling, klimaatomstandigheden en productie van nieuw organisch materiaal stabiel is. Daarmee kan de regellus van Figuur 4.1 worden uitgebreid tot die van Figuur 4.2. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 97 Een hoogveen is daarmee in vergaande mate zelfregulerend voor wat betreft zijn interne hydrologische omstandigheden. Figuur 4.2. Uitbreiding van de regellus van Figuur 4.1 met de omgevingsgrootheden terreinhelling, neerslag en verdamping en productie en afbraak van organisch materiaal. Figure 4.2. Extension of the control loop of Figure 4.1 with the environmental quantities surface slope (‘Terreinhelling’), precipitation (‘Neerslag’) and evapotranspiration (‘Verdamping’). Terugkoppeling: bulten en slenken De zelfregulering van de acrotelm is een vorm van terugkoppeling die leidt tot stabiliteit van het hydrologische systeem. Deze vorm van terugkoppeling heet negatief: uitschieters worden vanzelf gedempt. Positieve terugkoppeling leidt tot een zichzelf versterkend proces dat instabiliteit veroorzaakt. Een berucht voorbeeld is de lawine. Positieve terugkoppelingen binnen het systeem van de acrotelm komen in elk hoogveen voor maar worden in toom gehouden door na verloop van tijd optredende negatieve terugkoppeling. Een voorbeeld van positieve terugkoppeling is de ontwikkeling van Pijpenstrootje in hoogvenen onder invloed van atmosferische depositie van stikstof. Deze grasswoort vestigt zich, wortelt in het veen en heeft in open veld een hogere verdamping dan veenmos. Als veenmos zijn verdamping bij dalende waterspiegel reduceert, kan de evapotranspiratie van Pijpenstrootje door de beworteling doorgaan (Schouwenaars 1990). Zo schept deze grassoort zijn eigen habitat ten koste van Sphagnum-soorten. Het belangrijkste voorbeeld van positieve, gevolgd door negatieve terugkoppeling in hoogveenontwikkeling is het ontstaan van bulten en slenken. Een bult bevat andere veenmossoorten dan een slenk. Uit onderzoek gedurende de tweede helft van de 20 e eeuw is duidelijk geworden dat bulten niet zomaar in slenken veranderen of omgekeerd (Barber 1981 en Couwenberg & Joosten 2005). Op een vlak veenoppervlak hebben de wat drogere delen de neiging om zich te ontwikkelen tot bult en de wat nattere tot slenk (Belyea en Clymo 2001). Aanvankelijk zal bij toenemende hoogteverschillen die tendens worden versterkt. Dat is een vorm van positieve terugkoppeling. Naarmate de verschillen toenemen, worden de condities in bulten droger en daardoor minder gunstig voor de verdere groei van bultvormende veenmossen. De toename van hoogteverschillen tussen bult en slenk wordt zo afgeremd en uiteindelijk wordt de groei van de bulten bepaald door de gang van zaken in de slenken. In de waterhuishouding van een hoogveen zijn bulten de slecht doorlatende elementen. De oorzaak is de grotere aeratie van het binnenste van bulten doordat ze vrijwel permanent boven de waterspiegel liggen. De afbraak en de bijbehorende vorming van kleine deeltjes Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 98 verloopt daardoor sneller. De afbraaksnelheid wordt gecompenseerd door de sterkere groei van bultsoorten. De belangrijkste factoren die de natheid van een hoogveenoppervlak bepalen zijn klimaat en helling. Klimaat is niet alleen neerslag, maar ook de verdeling van neerslag over het jaar en vooral het groeiseizoen en de verdamping. Een vlak hoogveen is natter dan één dat helt. Natte omstandigheden leiden tot de vorming van minder bult en meer slenk. Daarmee is de regellus van Figuur 4.2 nog wat verder te verfijnen. Ieder hoogveenherstelproject zal uiteindelijk moeten leiden tot een situatie waarin de zelfregulering volgens Figuur 4.1 en Figuur 4.2 en Figuur 4.3 functioneert. Figuur 4.3. De regellus van Figuur 4.2 inclusief vorming van bulten en slenken. In een dergelijk inhomogeen patroon is het juister, te spreken van een effectief doorlaatvermogen van de acrotelm. Figure 4.3. The control loop of Figure 4.2 including the formation of hummocks and hollows. ‘Bult-slenkverdeling’ means distribution of hummocks and hollows, ‘Bultsoorten groeien sneller dan slenksoorten’ means that hummock species grow faster than hollow species. Figuur 4.4, Figuur 4.5 en Figuur 4.6 geven een beeld van achtereenvolgens een hoogveen met overwegend bulten, één met zowel bulten als slenken en één met overwegend slenken. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 99 Figuur 4.4. Hoogveen met overwegend bulten in de overgangszone naar de zogenoemde Magellaanse steppe ten noordwesten van Tolhuin (Vuurland, Argentinië). Figure 4.4. Raised bog with prevailing humocks in the transition zone to the so-called Magellan steppe, Northwest of Tolhuin (Tierra del Fuego, Argentina). Figuur 4.5. Hoogveen met lage bulten en ondiepe slenken (Raheenmore Bog, Co. Offaly, Ierland). Het veen is gewelfd met een hoogteverschil van ruim 3 m tussen het midden en de veenrand. Figure 4.5. Raised bog with low hummocks and shallow hollows (Raheenmore Bog, Co. Offaly, Ireland). The bog is convex and the surface levels at apex and margin differ by 3 m or more. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 100 Figuur 4.6. Hoogveen met overwegend slenken (Nigula Raba, Pärnumaa, Estland) van het Baltische Atlantische type (Valk 1974), waarvan het overgrote deel vrijwel vlak horizontaal ligt. Figure 4.6. Bog with mostly hollows (Nigula Raba, Pärnumaa, Estonia) of the Baltic Atlantic type (Valk 1974), most of which lies almost horizontal. De bergingscoëfficiënt en waterstandsfluctuaties In een goed functionerende acrotelm zijn de waterstandsschommelingen klein. Dat komt behalve door de afvoerregulerende werking van de acrotelm door de hoge bergingscoëfficiënt (beschreven in Bijlagen Hydrologie 1). De waarde id groter dan 0 en niet groter dan 1. Dat laatste getal hoort bij open water: 1 mm neerslag doet de waterspiegel ook 1 mm stijgen. Hoe hoger dit getal, des te meer water is gemoeid met een bepaalde waterstandverandering en des te kleiner zijn de waterstandsschommelingen en omgekeerd. Gedegenereerd hoogveen heeft een aanzienlijk lagere bergingscoëfficiënt dan een fuctionerend hoogveensysteem. Men kan daardoor door onderlinge vergelijking van meetreeksen van grondwaterstanden in een hoogveen zien, in welke mate een deel van een hoogveenreservaat het waterstandsregime van een natuurlijk hoogveen beter benadert: hoe kleiner de fluctuatie, des te beter is de conditie van het veen. In het verleden heeft men wel geprobeerd, in gedegenereerd veen een hogere bergingscoëfficiënt te realiseren door het creëren van meer open water. Daarmee lijkt in de praktijk de zelfregulering volgens Figuur 4.1 - Figuur 4.3 weinig of niet te worden gestimuleerd. Wel effectief lijkt beheersing van de waterstand door het reguleren van de afstroming in hoogveenrestanten door middel van dammen en stuwen, zoals in het Meerstalblok. Dan kunnen natuurlijke hoogveencondities zich verrassend snel herstellen, zoals mag blijken uit paragraaf Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Ook de in 2011 aangelegde dam met regelbare stuwen rond het Huurnerveld in het Wierdense Veld lijkt in elk geval de zomerverdroging tegen te gaan, maar voor Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 101 definitieve conclusies ten aanzien van acrotelmontwikkeling is het nog wat aan de vroege kant. De aanvankelijk in onder meer het Bargerveen toegepaste veendammen lijken op termijn grondmechanisch onvoldoende stabiel, in ieder geval bij peilverschillen van enkele meters aan weerskanten van de dam. Dammen van minerale grond (zandlichaam met keileemafdekking) lijken niet te leiden tot ongewenste vegetatieontwikkelingen en zijn ook op lange termijn stabiel. De dijken van de IJsselmeerpolders hebben, zij het op grotere schaal, een vergelijkbare opbouw. Figuur 4.7. Tijdstijghoogteverloop bij een goed ontwikkelde acrotelm (Clara Bog West, Ierland). De fluctuatie is gering. Figure 4.7. Water level hydrograph (m relative to surface level) in a well developed acrotelm (Clara Bog West, Ireland). The fluctuation is small. Figuur 4.8. Tijdstijghoogteverloop bij een zwak ontwikkelde acrotelm (Clara Bog West, Ierland). De neerwaartse pieken zijn sterker doordat zich al op geringe diepte al enigszins gedegenereerd veen bevindt. De hogere delen van de grafiek lijken sterk op die in Figuur 4.7. Figure 4.8. Water level hydrograph (m relative to surface level) in a poorly developed acrotelm (Clara Bog West, Ireland). The downward peaks are large because of the presence of degenerated peat at shallow depth. The high parts of the graph strongly resemble those of Figure 4.7. -0.40 -0.35 -0.30 -0.25 -0.20 -0.15 -0.10 -0.05 0.00 0.05 0.10 m b o v e n o p p e rv la k 0 7 -D e c- 8 9 0 8 -J a n -9 0 0 2 -F e b -9 0 2 8 -F e b -9 0 2 8 -M a r- 9 0 2 5 -A p r- 9 0 2 3 -M a y- 9 0 2 0 -J u n -9 0 1 8 -J u l- 9 0 1 4 -A u g -9 0 1 1 -S e p -9 0 0 8 -O ct -9 0 0 5 -N o v- 9 0 0 3 -D e c- 9 0 1 0 -J a n -9 1 0 6 -F e b -9 1 0 7 -M a r- 9 1 0 3 -A p r- 9 1 0 1 -M a y- 9 1 3 0 -M a y- 9 1 2 9 -J u n -9 1 2 4 -J u l- 9 1 2 2 -A u g -9 1 1 9 -S e p -9 1 1 8 -O ct -9 1 1 4 -N o v- 9 1 1 2 -D e c- 9 1 0 9 -J a n -9 2 0 6 -F e b -9 2 0 5 -M a r- 9 2 0 2 -A p r- 9 2 3 0 -A p r- 9 2 2 8 -M a y- 9 2 2 5 -J u n -9 2 2 3 -J u l- 9 2 2 0 -A u g -9 2 1 7 -S e p -9 2 1 5 -O ct -9 2 1 2 -N o v- 9 2 1 0 -D e c- 9 2 0 7 -J a n -9 3 0 4 -F e b -9 3 0 4 -M a r- 9 3 0 1 -A p r- 9 3 2 9 -A p r- 9 3 2 7 -M a y- 9 3 2 5 -J u n -9 3 2 2 -J u l- 9 3 Datum -0.40 -0.35 -0.30 -0.25 -0.20 -0.15 -0.10 -0.05 0.00 0.05 0.10 m b o v e n o p p e rv la k 0 7 -D e c- 8 9 0 8 -J a n -9 0 0 2 -F e b -9 0 2 8 -F e b -9 0 2 8 -M a r- 9 0 2 5 -A p r- 9 0 2 3 -M a y- 9 0 2 0 -J u n -9 0 1 8 -J u l- 9 0 1 4 -A u g -9 0 1 1 -S e p -9 0 0 8 -O ct -9 0 0 5 -N o v- 9 0 0 3 -D e c- 9 0 1 0 -J a n -9 1 0 6 -F e b -9 1 0 7 -M a r- 9 1 0 3 -A p r- 9 1 0 1 -M a y- 9 1 3 0 -M a y- 9 1 2 9 -J u n -9 1 2 4 -J u l- 9 1 2 2 -A u g -9 1 1 9 -S e p -9 1 1 8 -O ct -9 1 1 4 -N o v- 9 1 1 2 -D e c- 9 1 0 9 -J a n -9 2 0 6 -F e b -9 2 0 5 -M a r- 9 2 0 2 -A p r- 9 2 3 0 -A p r- 9 2 2 8 -M a y- 9 2 2 5 -J u n -9 2 2 3 -J u l- 9 2 2 0 -A u g -9 2 1 7 -S e p -9 2 1 5 -O ct -9 2 1 2 -N o v- 9 2 1 0 -D e c- 9 2 0 7 -J a n -9 3 0 4 -F e b -9 3 0 4 -M a r- 9 3 0 1 -A p r- 9 3 2 9 -A p r- 9 3 2 7 -M a y- 9 3 2 5 -J u n -9 3 2 2 -J u l- 9 3 Datum Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 102 Waterstandsschommelingen De hoge bergingscoëfficiënt beperkt zoals gezegd de fluctuatie van de grondwaterspiegel in een hoogveen ten opzichte van die in minerale grond. Is in een minerale grond onder Nederlandse omstandigheden de jaarschommeling al gauw een meter, in een levend hoogveen is ze eerder beperkt tot hooguit circa 30 cm. Aan tijdstijghoogtelijnen van grondwaterstandsmeetpunten op het veen is vaak de conditie van de acrotelm af te lezen. Figuur 4.7 en Figuur 4.8 geven twee voorbeelden. Download 310.22 Kb. Do'stlaringiz bilan baham: |
Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling
ma'muriyatiga murojaat qiling