Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen


Download 310.22 Kb.
Pdf ko'rish
bet12/37
Sana05.02.2018
Hajmi310.22 Kb.
#26064
1   ...   8   9   10   11   12   13   14   15   ...   37

3.8.6
 
Compartimentering van hoogveenrestanten 
In vergraven hoogveenrestanten, met hun onnatuurlijke verschillen in maaiveldhoogte, zijn 
veelal compartimentsdammen nodig om intern de hydrologische omstandigheden voor 
veenmosgroei te verbeteren. Deze compartimentsdammen kunnen voor de ontwikkeling van 
gradiënten een belemmering zijn. Door de dammen ontbreekt de diffuse afstroming van 
water over het veenoppervlak en door het veen naar de randen. De afvoer vindt dan 
geconcentreerd plaats via stuwen of sifons. Op de lange termijn, wanneer zich een 
hoogveenlichaam heeft gevormd en/of het veenpakket na vernatting is opgezwollen of 
uitgegroeid tot boven het maaiveld van de dammen, kan wel weer diffuse, oppervlakkige 
afstroming van water gaan optreden. Binnen delen van het Meerstalblok (Bargerveen) is dit 
op kleine schaal al aan het gebeuren, waar vernatting van witveen en veenmosuitbreiding 
heeft plaatsgevonden. Aan de randen van hoogveenkernen (of stelsels van compartimenten) 
die hoger liggen dan hun gedraineerde omgeving, blijven de overgangen veelal abrubt. In 
komhoogvenen, waar de invloed van grondwater wel tot aan maaiveld kan komen, kunnen 
meer geleidelijke overgangen hersteld worden (Everts et al. 2014). 
 
 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
94 
 
4
 
Zelfregulering in hoogvenen 
4.1
 
Zelfregulatiemechanismen in hoogvenen 
Wie beschadigde hoogvenen wil herstellen, heeft een streefbeeld nodig en moet ook weten 
welke processen en factoren in het veensysteem noodzakelijk zijn om het goed en duurzaam 
te laten functioneren. Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven hangen veen, planten en water 
nauw met elkaar samen en zijn helemaal van elkaar afhankelijk. Ze beïnvloeden elkaar ook 
zodanig dat het hoogveensysteem zichzelf in stand kan houden, tenzij de 
zelfregulatiemechismen door ingrepen worden verstoord. Bij pogingen tot herstel draait het 
doorgaans om ingrepen in de waterhuishouding, met als doel uiteindelijk de wisselwerkingen 
en de biodiversiteit van het hoogveen weer te laten functioneren. Het is dus nodig, een beeld 
van de hydrologie van een onbeschadigd hoogveen te schetsen, in relatie tot de 
wisselwerkingen of zelfregulatiemechanismen die in het hoogveensysteem spelen. In Tabel 
4.1 worden hydrologische zelfregulatiemechanismen benoemd van koepelvormige 
veenmosvenen. Deze mechanismen spelen vaak op microschaal, maar hebben gevolgen voor 
de structuur en processen die op mesoschaal (de schaal van het hoogveensysteem) spelen. 
In de hierna volgende paragrafen worden deze mechanismen verder uitgewerkt. 
 
 
4.2
 
 Hydrologie van min of meer natuurlijke 
hoogvenen 
4.2.1
 
Aan- en afvoer van water 
Neerslag is de wateraanvoer van een hoogveen. In Nederland bedraagt de gemiddelde 
jaarlijkse neerslag ongeveer 850 mm. De referentieverdamping bedraagt ongeveer 540 mm 
(KNMI-cijfers), waarvan het overgrote deel in het zomerhalfjaar optreedt. De verdamping 
van een hoogveen zonder opgaande begroeiing ligt in de buurt van de referentieverdamping 
(Spieksma et al. 1997). De wegzijging naar de ondergrond is in de natuurlijke situatie zeer 
beperkt. Voor hoogvenen in Europa ligt deze waarde zelden hoger dan 30 mm per jaar en 
meestal (ruim) daaronder (Van der Schaaf 1999). Hiermee is niet gezegd dat zich bij grotere 
wegzijging geen hoogveen zou kunnen ontwikkelen. Het restant van circa 250 mm per jaar 
moet ergens blijven. De enige mogelijkheid is afstroming van het ombrotrofe veenwater naar 
de omgeving. Dat kan in verschillende patronen gebeuren. Er kunnen veenriviertjes ontstaan 
waarin de afvoer zich concentreert, zoals ooit de Runde in het Bargerveen. De afvoer kan 
ook verspreid langs de rand optreden of in combinatie met een veenrivier. Langs de 
veenrand komt het voedselarme veenwater in aanraking met minerale grond en vaak ook 
met minerotroof grondwater. Dat leidt tot een overgang van ombrotroof naar minerotroof 
water met de bijbehorende overgang in vegetatiesamenstelling (zie Hoofdstuk 3). 
4.2.2
 
Het mechanisme van de afstroming 
 
Acrotelm 
De doorlatendheid voor water van hoogveen neemt vooral in de bovenste halve meter naar 
beneden toe sterk af. Het jonge en nog weinig vergane materiaal zit bovenin. Dat materiaal 
is los en heeft grote poriën. Naar beneden toe is de afbraakgeschiedenis langer, verliezen 
vezels veerkracht, worden de deeltjes en de poriën kleiner en de doorlatendheid voor water 
lager. Om de gedachten te bepalen: de doorlatendheid k kan afnemen van enkele duizenden 
m d
-1
 naar 1 m d
-1
 over een verticale afstand van een halve meter of minder. 
 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
95 
 
 
Tabel 4.1. Zelfregulatiemechanismen in koepelvormige veenmosvenen (Naar: Dommain et al
2010). 
Table 4.1. Self-regulation mechanisms in domed Sphagnum bogs (After: Dommain et al. 
2010). 
Mechanisme  
Uitingsvorm in koepelvorming veenmosveen 
Beheersing van 
evapotranspiratie 
Toename in albedo van het veenoppervlak (reductive van 
verdamping door het reflecteren van warmte) doordat 
veenmoskopjes wit kleuren wanneer ze een watertekort hebben 
(Eggelsmann 1963, Harris 2008). 
Beweging van het 
veenoppervlak 
(‘Mooratmung’, Par. 4.4.2) 
Reversibele zwelling en inkrimping van het veen bij 
veranderingen in de water beschikbaarheid gedurende de 
seizoenen beperkt de wisselingen van de waterstandten opzichte 
van het oppervlak (Weber 1902, Whittington et al. 2007, Fritz et 
al. 2008). Veranderingen in waterstanden gaan direct samen op 
met veranderingen in poriegrootte en hydraulische conductiviteit 
van het veen (Price 2003, par. 4.2.2). 
Zelfafdichting veenpakket 
Het veenpakket klinkt bij wegzijging aan de veenbasis in en 
vormt zo een dichte, slecht doorlatende laag onderin het veen 
zelf. Daardoor beperkt een hoogveen het waterverlies naar de 
omgeving op natuurlijke wijze (par. 4.1.3). 
Veranderinen in groeivorm 
binnen veenmossoorten 
De groeivorm van een veenmossoort verandert bij verandering 
van de waterstand en daarmee veranderen de hydrologische 
eigenschappen van de soort; daardoor ontwikkelt het veenmos 
zelf in drogere omstandigheden een betere capillaraire werking en 
een lagere doorlatendheid voor water (Joosten 1993, Couwenberg 
2005, Baumann 2006). 
Veranderingen van soorten, 
vegetatietypen en 
microreliëf structuren 
Verschillende veenmossoorten met hun verschillende 
groeivormen bezetten verschillende hydrologische niches 
(Overbeck & Happach 1957, Ratcliffe & Walker 1958, Luken 1985, 
Rydin 1993, Rydin et al. 2006) en hebben verschillende 
hydraulische eigenschappen. 
Patroon van microtopen 
De rangschikking van langgerekte drogere veenmosbulten en 
nattere slenken loodrecht op de helling van het hoogveen 
verhoogt de efficiëntie van de hydrologische regulatie. Natte 
elementen (slenken en poelen) bergen water, terwijl de drogere 
elementen (bulten) de afstroming remmen (Couwenberg & 
Joosten 1999; par. 4.2.2). 
Mesopatroon 
De toenemende hellingshoek van het veenoppervlak vanuit het 
centrum naar de rand van de hoogveenkern wordt weerspiegeld 
in afnemende vochtigheid van het veenoppervlak en van de 
hydraulische conductiviteit (waterdoorlatendheid) van de 
verschillende concentrische zones in de hoogveenkern (zie de 
ecotopen, zoals beschreven voor ierse hoogvenen; par. 3.2.2). 
Veranderingen in grootte en vorm van de hoogveenkoepel 
beïnvloeden de omvang van deze zones (Couwenberg & Joosten 
2005). 
Grenzen aan de grootte van 
een hoogveenkoepel 
Met toenemende omvang (diameter) wordt de hoogveenkoepel 
platter en daardoor natter. Hierdoor neemt de waarschijnlijkheid 
van een veenuitbraak toe. De oppervlakte van de 
hoogveenkoepel neemt kwadratisch toe bij toenemende diameter
terwijl de omtrek lineair toeneemt. Wanneer geconcentreerde 
waterafvoer dan een insnijding in de veenkoepel maakt, zal de 
oorspronkelijke koepel in twee kleinere delen splitsen (Van Geel 
et al. 2014, Masing 1972, Couwenberg & Joosten 1999). 
 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
96 
 
 
Bij hoge waterstand is de afvoer groot omdat het water door het zeer doorlatende bovenste 
materiaal kan stromen. Hij neemt sterk af als de waterstand 5 of 10 cm is gezakt. Dan vindt 
de afstroming plaats via veel slechter doorlatend materiaal. Een dergelijke bovenlaag wordt 
acrotelm genoemd, een term bedacht door Ingram (1978). Het verschijnsel zelf is al veel 
eerder door onderzoekers uit de Sovjet Unie beschreven. de afvoerstroom via de acrotelm, 
de waterstand en het doorlaatvermogen. De regellus zorgt ervoor dat de afvoer vooral 
optreedt bij hoge waterstanden en snel afneemt als de waterstand enkele cm of een dm is 
gedaald, zodat de waterstand in het veen nabij het oppervlak blijft en natte plekken nat 
blijven. In Bijlagen Hydrologie 1 is een getallenvoorbeeld opgenomen van de mate waarin 
het doorlaatvermogen van een acrotelm kan teruglopen bij een geringe daling van de 
waterstand. De regellus ziet er dan uit als in Figuur 4.1. 
Figuur 4.1. Regellus in de acrotelm. De afvoer beïnvloedt de waterstand; de waterstand 
beïnvloedt het doorlaatvermogen van de acrotelm en het doorlaatvermogen bepaalt (met de 
terreinhelling) de afvoerstroom via de acrotelm. 
Figure 4.1. Control loop of the acrotelm. The discharge (‘Afvoer’) controls the water level 
(‘Waterstand’), the water level controls acrotelm transmissivity (‘Doorlaatrvermogen’) and 
the transmissivity controls discharge.  
 
 
Zelfregulering 
De stroming door de acrotelm wordt bepaald door de helling van de waterspiegel en het 
doorlaatvermogen. De helling van de waterspiegel is grofweg gelijk aan de terreinhelling op 
een schaal van enkele tientallen meters. In beginsel zijn bij eenzelfde afvoer het 
doorlaatvermogen van de acrotelm en de terreinhelling ter plaatse ongeveer omgekeerd 
evenredig met elkaar. Anders gezegd: bij een vlak terrein is een relatief groot 
doorlaatvermogen nodig voor de afstroming, bij een meer hellend terrein een evenredig 
kleiner. 
 
In een functionerend hoogveen balanceert zich die verhouding vanzelf. De oorzaak zit in de 
afbraaksnelheid van het gevormde organische materiaal. Dat breekt sneller af, naarmate er 
bij relatief hoge temperatuur –in de zomer dus- meer zuurstof bij kan komen of anders 
gezegd: de omstandigheden droger zijn.  
 
Afbraak leidt tot verminderde stevigheid van vezels. Die leidt tot samendrukking en tot een 
relatieve toename van de hoeveelheid kleine deeltjes ten koste van grotere. Daardoor 
verdwijnen poriën en worden grote poriën vervangen door kleine. Dit proces leidt tot een 
sterke afname van de doorlatendheid. Afname van doorlatendheid en dus van 
doorlaatvermogen (Bijlagen Hydrologie 1) leidt tot een langer verblijf van water in het 
materiaal, waardoor het afbraakproces steeds langzamer gaat. Ondertussen vormt zich aan 
de bovenkant nieuw vers en doorlatend materiaal. Het resultaat is een acrotelm met een 
naar beneden sterk afnemende doorlatendheid die onder de gegeven terreinhelling, 
klimaatomstandigheden en productie van nieuw organisch materiaal stabiel is. Daarmee kan 
de regellus van Figuur 4.1 worden uitgebreid tot die van Figuur 4.2. 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
97 
 
Een hoogveen is daarmee in vergaande mate zelfregulerend voor wat betreft zijn interne 
hydrologische omstandigheden. 
  
Figuur 4.2. Uitbreiding van de regellus van Figuur 4.1 met de omgevingsgrootheden 
terreinhelling, neerslag en verdamping en productie en afbraak van organisch materiaal. 
Figure 4.2. Extension of the control loop of Figure 4.1 with the environmental quantities 
surface slope (‘Terreinhelling’), precipitation (‘Neerslag’) and evapotranspiration 
(‘Verdamping’). 
 
Terugkoppeling: bulten en slenken 
De zelfregulering van de acrotelm is een vorm van terugkoppeling die leidt tot stabiliteit van 
het hydrologische systeem. Deze vorm van terugkoppeling heet negatief: uitschieters 
worden vanzelf gedempt. Positieve terugkoppeling leidt tot een zichzelf versterkend proces 
dat instabiliteit veroorzaakt. Een berucht voorbeeld is de lawine. Positieve terugkoppelingen 
binnen het systeem van de acrotelm komen in elk hoogveen voor maar worden in toom 
gehouden door na verloop van tijd optredende negatieve terugkoppeling. 
 
Een voorbeeld van positieve terugkoppeling is de ontwikkeling van Pijpenstrootje in 
hoogvenen onder invloed van atmosferische depositie van stikstof. Deze grasswoort vestigt 
zich, wortelt in het veen en heeft in open veld een hogere verdamping dan veenmos. Als 
veenmos zijn verdamping bij dalende waterspiegel reduceert, kan de evapotranspiratie van  
Pijpenstrootje door de beworteling doorgaan (Schouwenaars 1990). Zo schept deze 
grassoort zijn eigen habitat ten koste van Sphagnum-soorten.  
 
Het belangrijkste voorbeeld van positieve, gevolgd door negatieve terugkoppeling in 
hoogveenontwikkeling is het ontstaan van bulten en slenken. Een bult bevat andere 
veenmossoorten dan een slenk. Uit onderzoek gedurende de tweede helft van de 20
e
 eeuw is 
duidelijk geworden dat bulten niet zomaar in slenken veranderen of omgekeerd (Barber 1981 
en Couwenberg & Joosten 2005). Op een vlak veenoppervlak hebben de wat drogere delen 
de neiging om zich te ontwikkelen tot bult en de wat nattere tot slenk (Belyea en Clymo 
2001). Aanvankelijk zal bij toenemende hoogteverschillen die tendens worden versterkt. Dat 
is een vorm van positieve terugkoppeling. Naarmate de verschillen toenemen, worden de 
condities in bulten droger en daardoor minder gunstig voor de verdere groei van 
bultvormende veenmossen. De toename van hoogteverschillen tussen bult en slenk wordt zo 
afgeremd en uiteindelijk wordt de groei van de bulten bepaald door de gang van zaken in de 
slenken. 
 
In de waterhuishouding van een hoogveen zijn bulten de slecht doorlatende elementen. De 
oorzaak is de grotere aeratie van het binnenste van bulten doordat ze vrijwel permanent 
boven de waterspiegel liggen. De afbraak en de bijbehorende vorming van kleine deeltjes 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
98 
 
verloopt daardoor sneller. De afbraaksnelheid wordt gecompenseerd door de sterkere groei 
van bultsoorten. 
 
De belangrijkste factoren die de natheid van een hoogveenoppervlak bepalen zijn klimaat en 
helling. Klimaat is niet alleen neerslag, maar ook de verdeling van neerslag over het jaar en 
vooral het groeiseizoen en de verdamping. Een vlak hoogveen is natter dan één dat helt. 
Natte omstandigheden leiden tot de vorming van minder bult en meer slenk. Daarmee is de 
regellus van Figuur 4.2 nog wat verder te verfijnen. Ieder hoogveenherstelproject zal 
uiteindelijk moeten leiden tot een situatie waarin de zelfregulering volgens Figuur 4.1 en 
Figuur 4.2 en  
Figuur 4.3 functioneert. 
 
Figuur 4.3. De regellus van Figuur 4.2 inclusief vorming van bulten en slenken. In een 
dergelijk inhomogeen patroon is het juister, te spreken van een effectief doorlaatvermogen 
van de acrotelm. 
Figure 4.3. The control loop of Figure 4.2 including the formation of hummocks and hollows. 
‘Bult-slenkverdeling’ means distribution of hummocks and hollows, ‘Bultsoorten groeien 
sneller dan slenksoorten’ means that hummock species grow faster than hollow species.  
 
Figuur 4.4, Figuur 4.5 en Figuur 4.6 geven een beeld van achtereenvolgens een hoogveen 
met overwegend bulten, één met zowel bulten als slenken en één met overwegend slenken. 
 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
99 
 
 
Figuur 4.4. Hoogveen met overwegend bulten in de overgangszone naar de zogenoemde 
Magellaanse steppe ten noordwesten van Tolhuin (Vuurland, Argentinië). 
Figure 4.4. Raised bog with prevailing humocks in the transition zone to the so-called 
Magellan steppe, Northwest of Tolhuin (Tierra del Fuego, Argentina). 
 
Figuur 4.5. Hoogveen met lage bulten en ondiepe slenken (Raheenmore Bog, Co. Offaly, 
Ierland). Het veen is gewelfd met een hoogteverschil van ruim 3 m tussen het midden en de 
veenrand. 
Figure 4.5. Raised bog with low hummocks and shallow hollows (Raheenmore Bog, Co. Offaly, 
Ireland). The bog is convex and the surface levels at apex and margin differ by 3 m or more. 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
100 
 
 
Figuur 4.6. Hoogveen met overwegend slenken (Nigula Raba, Pärnumaa, Estland) van het 
Baltische Atlantische type (Valk 1974), waarvan het overgrote deel vrijwel vlak horizontaal 
ligt. 
Figure 4.6. Bog with mostly hollows (Nigula Raba, Pärnumaa, Estonia) of the Baltic Atlantic 
type (Valk 1974), most of which lies almost horizontal. 
 
De bergingscoëfficiënt en waterstandsfluctuaties 
In een goed functionerende acrotelm zijn de waterstandsschommelingen klein. Dat komt 
behalve door de afvoerregulerende werking van de acrotelm door de hoge bergingscoëfficiënt 
(beschreven in Bijlagen Hydrologie 1). De waarde id groter dan 0 en niet groter dan 1. Dat 
laatste getal hoort bij open water: 1 mm neerslag doet de waterspiegel ook 1 mm stijgen. 
Hoe hoger dit getal, des te meer water is gemoeid met een bepaalde waterstandverandering 
en des te kleiner zijn de waterstandsschommelingen en omgekeerd. 
 
Gedegenereerd hoogveen heeft een aanzienlijk lagere bergingscoëfficiënt dan een 
fuctionerend hoogveensysteem. Men kan daardoor door onderlinge vergelijking van 
meetreeksen van grondwaterstanden in een hoogveen zien, in welke mate een deel van een 
hoogveenreservaat het waterstandsregime van een natuurlijk hoogveen beter benadert: hoe 
kleiner de fluctuatie, des te beter is de conditie van het veen.  
 
In het verleden heeft men wel geprobeerd, in gedegenereerd veen een hogere 
bergingscoëfficiënt te realiseren door het creëren van meer open water. Daarmee lijkt in de 
praktijk de zelfregulering volgens Figuur 4.1 -  
Figuur 4.3 weinig of niet te worden gestimuleerd. Wel effectief lijkt beheersing van de 
waterstand door het reguleren van de afstroming in hoogveenrestanten door middel van 
dammen en stuwen, zoals in het Meerstalblok. Dan kunnen natuurlijke hoogveencondities 
zich verrassend snel herstellen, zoals mag blijken uit paragraaf Fout! Verwijzingsbron niet 
gevonden.. Ook de in 2011 aangelegde dam met regelbare stuwen rond het Huurnerveld in 
het Wierdense Veld lijkt in elk geval de zomerverdroging tegen te gaan, maar voor 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
101 
 
definitieve conclusies ten aanzien van acrotelmontwikkeling is het nog wat aan de vroege 
kant. 
De aanvankelijk in onder meer het Bargerveen toegepaste veendammen lijken op termijn 
grondmechanisch onvoldoende stabiel, in ieder geval bij peilverschillen van enkele meters 
aan weerskanten van de dam. Dammen van minerale grond (zandlichaam met 
keileemafdekking) lijken niet te leiden tot ongewenste vegetatieontwikkelingen en zijn ook 
op lange termijn stabiel. De dijken van de IJsselmeerpolders hebben, zij het op grotere 
schaal, een vergelijkbare opbouw. 
 
Figuur 4.7. Tijdstijghoogteverloop bij een goed ontwikkelde acrotelm (Clara Bog West, 
Ierland). De fluctuatie is gering. 
Figure 4.7. Water level hydrograph (m relative to surface level) in a well developed acrotelm 
(Clara Bog West, Ireland). The fluctuation is small. 
 
Figuur 4.8. Tijdstijghoogteverloop bij een zwak ontwikkelde acrotelm (Clara Bog West, 
Ierland). De neerwaartse pieken zijn sterker doordat zich al op geringe diepte al enigszins 
gedegenereerd veen bevindt. De hogere delen van de grafiek lijken sterk op die in Figuur 4.7. 
Figure 4.8. Water level hydrograph (m relative to surface level) in a poorly developed 
acrotelm (Clara Bog West, Ireland). The downward peaks are large because of the presence 
of degenerated peat at shallow depth. The high parts of the graph strongly resemble those of 
Figure 4.7. 
 
-0.40
-0.35
-0.30
-0.25
-0.20
-0.15
-0.10
-0.05
0.00
0.05
0.10
m
b
o
v
e
n
o
p
p
e
rv
la
k
0
7
-D
e
c-
8
9
0
8
-J
a
n
-9
0
0
2
-F
e
b
-9
0
2
8
-F
e
b
-9
0
2
8
-M
a
r-
9
0
2
5
-A
p
r-
9
0
2
3
-M
a
y-
9
0
2
0
-J
u
n
-9
0
1
8
-J
u
l-
9
0
1
4
-A
u
g
-9
0
1
1
-S
e
p
-9
0
0
8
-O
ct
-9
0
0
5
-N
o
v-
9
0
0
3
-D
e
c-
9
0
1
0
-J
a
n
-9
1
0
6
-F
e
b
-9
1
0
7
-M
a
r-
9
1
0
3
-A
p
r-
9
1
0
1
-M
a
y-
9
1
3
0
-M
a
y-
9
1
2
9
-J
u
n
-9
1
2
4
-J
u
l-
9
1
2
2
-A
u
g
-9
1
1
9
-S
e
p
-9
1
1
8
-O
ct
-9
1
1
4
-N
o
v-
9
1
1
2
-D
e
c-
9
1
0
9
-J
a
n
-9
2
0
6
-F
e
b
-9
2
0
5
-M
a
r-
9
2
0
2
-A
p
r-
9
2
3
0
-A
p
r-
9
2
2
8
-M
a
y-
9
2
2
5
-J
u
n
-9
2
2
3
-J
u
l-
9
2
2
0
-A
u
g
-9
2
1
7
-S
e
p
-9
2
1
5
-O
ct
-9
2
1
2
-N
o
v-
9
2
1
0
-D
e
c-
9
2
0
7
-J
a
n
-9
3
0
4
-F
e
b
-9
3
0
4
-M
a
r-
9
3
0
1
-A
p
r-
9
3
2
9
-A
p
r-
9
3
2
7
-M
a
y-
9
3
2
5
-J
u
n
-9
3
2
2
-J
u
l-
9
3
Datum
-0.40
-0.35
-0.30
-0.25
-0.20
-0.15
-0.10
-0.05
0.00
0.05
0.10
m
b
o
v
e
n
o
p
p
e
rv
la
k
0
7
-D
e
c-
8
9
0
8
-J
a
n
-9
0
0
2
-F
e
b
-9
0
2
8
-F
e
b
-9
0
2
8
-M
a
r-
9
0
2
5
-A
p
r-
9
0
2
3
-M
a
y-
9
0
2
0
-J
u
n
-9
0
1
8
-J
u
l-
9
0
1
4
-A
u
g
-9
0
1
1
-S
e
p
-9
0
0
8
-O
ct
-9
0
0
5
-N
o
v-
9
0
0
3
-D
e
c-
9
0
1
0
-J
a
n
-9
1
0
6
-F
e
b
-9
1
0
7
-M
a
r-
9
1
0
3
-A
p
r-
9
1
0
1
-M
a
y-
9
1
3
0
-M
a
y-
9
1
2
9
-J
u
n
-9
1
2
4
-J
u
l-
9
1
2
2
-A
u
g
-9
1
1
9
-S
e
p
-9
1
1
8
-O
ct
-9
1
1
4
-N
o
v-
9
1
1
2
-D
e
c-
9
1
0
9
-J
a
n
-9
2
0
6
-F
e
b
-9
2
0
5
-M
a
r-
9
2
0
2
-A
p
r-
9
2
3
0
-A
p
r-
9
2
2
8
-M
a
y-
9
2
2
5
-J
u
n
-9
2
2
3
-J
u
l-
9
2
2
0
-A
u
g
-9
2
1
7
-S
e
p
-9
2
1
5
-O
ct
-9
2
1
2
-N
o
v-
9
2
1
0
-D
e
c-
9
2
0
7
-J
a
n
-9
3
0
4
-F
e
b
-9
3
0
4
-M
a
r-
9
3
0
1
-A
p
r-
9
3
2
9
-A
p
r-
9
3
2
7
-M
a
y-
9
3
2
5
-J
u
n
-9
3
2
2
-J
u
l-
9
3
Datum

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
102 
 
Waterstandsschommelingen 
De hoge bergingscoëfficiënt beperkt zoals gezegd de fluctuatie van de grondwaterspiegel in 
een hoogveen ten opzichte van die in minerale grond. Is in een minerale grond onder 
Nederlandse omstandigheden de jaarschommeling al gauw een meter, in een levend 
hoogveen is ze eerder beperkt tot hooguit circa 30 cm. Aan tijdstijghoogtelijnen van 
grondwaterstandsmeetpunten op het veen is vaak de conditie van de acrotelm af te lezen. 
Figuur 4.7 en Figuur 4.8 geven twee voorbeelden.
Download 310.22 Kb.

Do'stlaringiz bilan baham:
1   ...   8   9   10   11   12   13   14   15   ...   37




Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling