Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen


Download 310.22 Kb.
Pdf ko'rish
bet4/37
Sana05.02.2018
Hajmi310.22 Kb.
#26064
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   37

Welke doelen? 
Welke doelen zijn er voor het gebied? 
 
Welke zijn de reeds geformuleerde doelen? Verplichtingen, instandhoudingsdoelen, 
kernopgaven habitats en soorten Natura 2000? Beheerplan? 
 
 
Zijn deze doelen realistisch? 
 
 
Zijn de doelen voldoende concreet geformuleerd in termen van soorten en vegetaties? 
Of in termen van terreincondities en sturende processen? (niet in termen van 
uitvoering van maatregelen of alleen habitattype!) 
 
 
Zijn verschillende doelen verenigbaar, of tegenstrijdig? Passend bij situatie van 
verschillende deelgebieden? 
 
 
Welke maatregelen zijn nodig om de doelen te bereiken en zijn die mogelijk? 
 
Zijn de doelen voldoende ambitieus? 
 
 
Is meer mogelijk dan als doel is geformuleerd? Herstel van gradiënt, macro- of 
mesoschaal mogelijk in plaats van alleen herstel microschaal? 
 
 
Wordt op termijn een -binnen de bestaande of toekomstige mogelijkheden- voldoende 
robuust systeem ontwikkeld? 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
27 
 
 
Afwegen van mogelijkheden en belemmeringen bij doelstelling (krachtenveldanalyse) 
 
 
Is herstel op macroschaal mogelijk (welke aspecten wel/niet)? Of alleen mesoschaal 
(functionerende hoogveenkern)? Of alleen microschaal (ontwikkeling kerntjes actief 
hoogveen)? 
 
 
 
(On)mogelijkheden voor herstel van gradiënten of randzones tussen 
hoogveenrestant en omringend landschap (=macroschaal) 
 
 
 
Vaststellen door uitvoering LESA (zie methodiek LESA, Van der Molen e.a. 2010) 
 
 
 
Hoe functioneerde het veen(landschap) vroeger? 
 
 
 
Welke degradatie is opgetreden en hoe functioneert het nu? 
 
 
 
Referenties gradiënten gebruiken ter inspiratie: beschrijvingen van historische en 
buitenlandse voorbeelden intacte situaties of leren van herstel in andere 
binnen/buitenlandse restanten 
 
 
 
Welke soorten van gradiënten zijn aanwezig? Hoe gaan die reageren op 
maatregelen? Voor welke soorten kunnen kansen gecreëerd worden? 
 
 
Wat zijn de doelstellingen vanuit beleid (instandhoudingsdoelstellingen) en beheer 
(beheerplan)? 
 
 
 
Gaan (hoogveen)doelen in reservaat ten koste van bestaande natuurwaarden? Is 
dit te voorkomen door bijv. randzones tijdig in te richten, zodat soorten van 
natuurlijke randzones daar hun natuurlijke leefomgeving kunnen vinden? 
 
 
Wat is het bestaand en toekomstig gebruik van de omgeving? 
 
 
 
Welke ingrepen in de hydrologie van de omgeving hinderen momenteel het 
hoogveenherstel: grondwateronttrekking, drainage, waterkwaliteit toestromend 
grond- of oppervlaktewater? 
 
 
 
Welke mogelijkheden zijn er voor de reductie van stikstofdepositie in het gebied? 
 
 
 
Welke mogelijkheden zijn er voor een buffer- of randzone? (verwerving gronden, 
functieverandering) 
Welke maatregelen? 
Welke maatregelen zijn nodig om de doelen te bereiken? 
 
Vaststellen noodzaak hydrologische ondersteuning door bufferzone om 
hoogveendoelstelling te kunnen realiseren. 
 
 
Is ondersteuning nodig voor herstel op microschaal: veenvorming en acrotelm in 
compartimenten in het restant? Is daarbij een bufferzone nodig voor hydrologische 
stabiliteit? 
 
 
Is ondersteuning nodig en mogelijk voor herstel op mesoschaal: realiseren duurzaam 
functionerende hoogveenkern met acrotelm over grote oppervlakte? Vereist dit een 
groter gebied dan het bestaande restant? 
 
Uitwerking van benodigde ingrepen op hoofdlijnen. 
 
 
Welke interne maatregelen zijn noodzakelijk om in het hoogveenrestant gunstige 
omstandigheden te creëren voor de ontwikkeling van veenmossen en een acrotelm? 
 
 
 
Constructie van compartimenten? Verbeteren samenhang compartimenten door 
peilverschillen te verkleinen en water beter in het restant vast te houden? 
 
 
 
Opheffen van bestaande ontwatering door dempen of verondiepen van 
watergangen? 
 
 
 
Is verwijderen van bomen gewenst?  
 
 
 
Om de verdamping te verminderen en zo de waterbalans te verbeteren? 
Om meer licht en een beter microklimaat voor veenmos-gedomineerde 
vegetatie en fauna te krijgen?  
Om minder stikstof in te vangen in het gebied? 
 
 
 
Wat zijn de (neven)effecten van deze maatregelen op flora en fauna? 
 
 
Welke externe maatregelen zijn nodig voor het realiseren van de doelen op micro-, 
meso- en/of macroschaal? 
 
 
Indien een bufferzone nodig is: Waar moet deze liggen? 
 
 
Hoe groot moet de bufferzone zijn? 
 
 
Hoe bufferzone inrichten? Wat zijn de vereisten of randvoorwaarden? 
 
 
 
Welk waterpeil en hoe dit te handhaven (inlaat water?) 
 
 
 
Kades bouwen of waterpartij graven? 
 
 
 
Wat is de rol van bestaande ontwatering in de bufferzone? 
 
 
 
Wat is de rol van bomen in de bufferzone of de rand van het gebied? 
 
 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
28 
 
 
 
Waar is welke gradiënt te realiseren vanuit het hoogveen naar de nutriëntenrijkere 
en/of drogere omgeving? 
 
 
 
Analyse van de geohydrologische situatie: Wat is (on)mogelijk gezien de grond- 
en oppervlaktewaterdynamiek en -kwaliteit, bodemtype en bodemkwaliteit? 
 
 
 
Analyse randvoorwaarden voor soorten en vegetatietypen: Wat hebben 
(doel)soorten nodig? 
 
 
 
Hoe omgaan met gevolgen van landbouwverleden (nutriëntenrijkdom, 
ontwatering)? 
 
 
 
Analyse economische aspecten: betaalbaarheid, betrokkenheid omwonenden, 
paludicultuur als optie (tijdelijk of permanent) 
 
 
Meenemen van omwonenden/belanghebbenden in inrichtingsplannen. 
 
 
Bij inrichting rekening houden met voorkomen van ongewenste neveneffecten 
(wateroverlast, steekmuggen, knutten) 
 
 
Opstellen van de planning en koers: Wanneer zijn welke (tussen)doelen te realiseren? 
 
Keuze van maatregelen voor de inrichting. 
 
Keuze van maatregelen voor (vervolg)beheer. 
 
 
Welke technieken zijn beschikbaar? 
 
 
Benut ervaringen van eerdere maatregelen of elders. 
Hoe monitoren? 
Hoe meten en monitoren we de voortgang en mate waarin de doelen bereikt worden?  
 
Welke indicatoren kies je om het herstel en de kwaliteit van het gebied te monitoren, en 
waarom? 
 
Hoe meet en monitor je deze indicatoren? 
 
 
Welke methoden en technieken zijn daarvoor voorhanden? (consequent doorvoeren 
gedurende hersteltraject) 
Bepaal en onderbouw de keuze voor het: 
 
 
Meetnet 
 
 
 
Meetfrequentie 
 
 
Kwaliteitscontrole 
 
 
Databeheer 
 
 
Interpretatie 
 
Hoe leg je de uitgangssituatie vast, en wanneer is dat voldoende? 
 
Evalueer de resultaten, in relatie tot de oorspronkelijke doelstellingen. Neem zo nodig 
aanvullende maatregelen. 
Hoe uitvoeren? 
Uitvoering van de monitoring en maatregelen 
 
Uitvoeringsaspecten (ervaring van terreinbeheerders én uitvoerders) 
 
 
Technieken en machines: benut eerdere ervaringen binnen gebied en elders. 
 
 
Beleid: wanneer zijn welke vergunningen nodig? 
 
 
Financiën 
 
 
 
Planning/doorlooptijd 
 
 
Fasering van maatregelen in tijd en ruimte volgens plan, evt. bijstellen aan de hand 
van monitoringsresultaten 
 
Monitoring en evaluatie: regelmatige terugkoppeling naar doelstellingen gedurende de 
uitvoering en waar nodig bijstelling van onderdelen of timing van de herstelstrategie. 
 
 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
29 
 
1.4
 
Inrichtingsmaatregelen voor herstel van een 
hoogveensysteem en een hoogveenlandschap  
De hoofdvraag voor dit rapport is: 
 
Welke inrichtingsmaatregelen zijn noodzakelijk voor herstel van 
hoogveensystemen op mesoniveau (zelfregulerend hoogveensysteem) en 
macroniveau (hoogveenlandschap)? 
 
Een hoogveenvegetatie bouwt en onderhoudt zijn eigen bodem en hydrologisch systeem. In 
hoogvenen is er dan ook een sterke wisselwerking tussen water, de vegetatie en het 
veenpakket. Ingrijpen in een of meer van deze componenten van het veensysteem leidt op 
kortere of langere termijn tot veranderingen door het hele systeem, zoals in de Nederlandse 
situatie altijd duidelijk het geval is. Ontwatering, turfwinning en overschrijding van de 
kritische depositiewaarde voor atmosferische stikstof betekenen ‘zagen aan de poten’ van 
het systeem. Een duurzaam, zichzelf in stand houdend hoogveensysteem wordt gekenmerkt 
door de dominantie van plantengemeenschappen met een autonoom (hoogveen)karakter: 
gemeenschappen die vooral van ‘interne’ factoren afhankelijk zijn en minder van ‘externe’ 
factoren. Het herstelbeheer is erop gericht weer robuuste en levende hoogveensystemen te 
laten ontwikkelen, met soortenrijke overgangen naar het omringende landschap. Het is 
belangrijk om de ruimtelijke samenhang in hoogvenen - en hoe die zich in de loop van de 
tijd bij verdere hoogveenregeneratie ontwikkelt - goed in het oog te houden. Een 
samenhangend, min of meer zelfstandig en robuust hoogveenlandschap is noodzakelijk om 
op termijn een systeem te bereiken, waar de terreinbeheerder veel minder intensief hoeft in 
te grijpen dan nu en in de voorgaande halve eeuw. 
 
De beantwoording van deze hoofdvraag is uitgesplitst in onderstaande deelvragen en de 
daaronder vallende subvragen. 
 
1.4.1
 
Maatregelen voor herstel mesoniveau  
 
Deelvraag Mesoniveau: Welke maatregelen zijn noodzakelijk om de 
randvoorwaarden voor acrotelmontwikkeling (hellingshoek, stroombaanlengte) in 
de Nederlandse veenrestanten te verwezenlijken? 
 
Herstel van een acrotelm 
Het oppervlak van een goed ontwikkeld hoogveensysteem bestaat uit een door veenmossen 
gedomineerde vegetatie met een hoge bergingscapaciteit voor water (par. 4.2.2) en het gaat 
op en neer als gevolg van krimpen en zwellen (internationaal aangeduid met de uit het Duits 
afkomstige term Mooratmung; par. 4.4.2). Bultvormende veenmossen zijn daarin onmisbaar, 
vanwege hun sleutelrol in de vorming van veen met een hoge bergingscapaciteit en krimp- 
en zwelvermogen. Deze bovenste laag van het hoogveen wordt internationaal aangeduid met 
de term acrotelm. De wegzijging in goed functionerende hoogvenen is gering (meestal <30 
mm/jaar) en de veenwaterspiegel ligt het hele jaar ongeveer aan maaiveld. Daardoor 
stroomt het neerslagoverschot grotendeels oppervlakkig via de acrotelm af naar de rand van 
het veenlichaam. De wateraanvoer op een plek in het hoogveen wordt bepaald door de 
afstand van die plek tot de waterscheiding en het stromingspatroon. De dikte en het 
doorlaatvermogen van de acrotelm op een plek in de hoogveenkern zijn afhankelijk van de 
aan- en afvoer van water op die locatie, die bepaald worden door de helling van het veen en 
de afstand tot de waterscheiding. Deze factoren komen samen in het concept van de 
potentiële acrotelmcapaciteit (PAC). De PAC (par. 4.3; Bijlagen Hydrologie 2) kan dienen als 
vuistregel en indicator voor de vraag of hoogveenontwikkeling op een bepaalde locatie op 
lange termijn kansrijk is of niet. Dit concept is behulpzaam gebleken bij de inschatting van 
de herstelpotenties in (delen van) hoogveenkernen in Ierland, die wel zijn aangetast door 
drainage en vergraving aan de randen, of door ontwateringsgreppels, maar zelf niet of 
nauwelijks zijn vergraven. In intacte hoogveenkernen hangen de hellingshoek van het veen 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
30 
 
en de dikte van de acrotelm sterk met elkaar samen en komen natte ecotopen alleen voor bij 
een beperkte hellingshoek, vaak in de orde van grootte van maximaal 0,5%. 
 
Toepassing van het concept van de PAC in de Nederlandse situatie met zijn sterk aangetaste 
hoogveensystemen is echter niet zonder meer mogelijk. Het PAC-concept gaat uit van een 
hoogveensysteem met een levende acrotelm, een natuurlijke helling en een veenwaterpeil 
dat min of meer overal permanent aan maaiveld staat. Dit is voor de Nederlandse situatie 
het streefbeeld voor de langere termijn, dat ontstaat bij een goede groei en ontwikkeling van 
de veenvormende vegetatie. De huidige situatie in de Nederlandse hoogveenrestanten wijkt 
daar sterk van af, vanwege de interne hoogteverschillen die door turfwinning en ontginning 
zijn ontstaan en de veelal te grote fluctuatie van de waterstand. Een vloeiende helling met 
een levend hoogveenoppervlak binnen een hoogveenrestant is zelden of nooit aan de orde. 
Hoogveenontwikkeling vindt slechts over kleinere oppervlaktes plaats binnen 
compartimenten, wat tot de conclusie leidt dat de maaiveldhelling klein moet zijn om aan de 
kritische PAC-waarde voor de ontwikkeling van een acrotelm te voldoen. Bij drijftillen van 
veenmos en open water wordt hier vanzelf aan voldaan, omdat de maaiveldhelling er 0 is. 
Ook kleinere hoogveensystemen kunnen zich goed ontwikkelen, getuige ook de situatie in 
bijvoorbeeld de Drentse hoogveenvennen en –veentjes, en hebben in dat geval een 
navenant kleine hellingshoek. Of een door veenmossen gedomineerde vegetatie 
daadwerkelijk ontstaat en kan ontwikkelen tot een acrotelm, hangt van andere factoren af, 
zoals de mogelijkheid van kolonisatie en vestiging van bultvormende veenmossen en een 
stabiele waterstand rondom maaiveld. Wanneer veenmossen in open water moeten groeien 
zijn eerste vereisten een beperkte waterdiepte (30 cm of minder, afhankelijk van de kleuring 
door humuszuren, zodat voldoende licht doordringt in het water) en een hoge 
koolstofbeschikbaarheid (koolstofdioxide of methaan) (Tomassen et al. 2003a, Van Duinen et 
al., 2011). Wanneer de groei van veenmossen en de stapeling van veen in de 
compartimenten op gang is gekomen, kan geleidelijk toegewerkt worden naar een meer 
vloeiende overgang tussen aangrenzende compartimenten, waarbij wel aan de minimum-PAC 
wordt voldaan.  
 
In de huidige fase van hoogveenherstel kan de rol van de oppervlakkige toestroming van 
water voor de ontwikkeling van een acrotelm (of vooreerst nog van een door veenmossen 
gedomineerde vegetatie met daarin ook bultvormende veenmossoorten; herstel op 
microschaal) niet los gezien worden van de andere randvoorwaarden voor veenmosgroei: 
beschikbaarheid van koolstof en licht. Welke vernattingsstrategie de beste perspectieven 
biedt voor de vorming en uitbreiding van vegetaties die als actief hoogveen aangemerkt 
kunnen worden, is afhankelijk van het type restveen (witveen of zwartveen; par. 5.1) én van 
de hydrologische situatie die in het restant aanwezig is, of gecreëerd kan worden. Dit laatste 
is ook sterk afhankelijk van de wegzijging en de veenbasis. Vaak komen meerdere situaties 
wat betreft restveentype en wegzijging naast elkaar voor in een gebied. In de praktijk is 
vaak gebleken dat alleen interne maatregelen niet toereikend zijn om de noodzakelijke 
hydrologische stabiliteit te bereiken. 
 
Herstel microschaal: noodzaak herstel mesoschaal en externe maatregelen 
Om de condities op microschaal op orde te krijgen, kunnen maatregelen in aangrenzende 
compartimenten en/of de wijdere omgeving binnen of buiten het hoogveenrestant 
noodzakelijk zijn. Ze zijn vooral gericht op het realiseren van een stabiele waterstand nabij 
het maaiveld over een zo groot mogelijke oppervlakte door het beperken van 1) de 
wegzijging en 2) de zijwaartse afvoer van water. Hoe dichter de waterstand aan maaiveld 
ligt, des te groter wordt het aandeel (zeer ondiep) open water en des te groter de 
bergingscoëfficiënt (Bijlagen Hydrologie 1). Zo worden de relatief grote 
waterstandsfluctuaties, die het gevolg zijn van een verdwenen acrotelm en de aanwezigheid 
van gedegenereerd veen tot aan het oppervlak (zie ook par. 4.2.2), verkleind. Voor het 
beperken van horizontale en verticale waterverliezen staan afhankelijk van de lokale situatie 
de volgende maatregelen ter beschikking:  
-
 
aanbrengen van een foliescherm om grondwateruitstroming te beperken (par. 7.1.1) 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
31 
 
-
 
omkaden van het restant om zijdelings waterverlies te beperken (par. 7.1.2); 
-
 
afdammen of dempen van watergangen en greppels (par. 7.1.3); 
-
 
compartimenteren van restveen met kades, damwanden of folie (par.7.1.4); 
daarmee worden belangrijke lekken en delen met geringe doorlatendheid onderling 
geïsoleerd en kunnen hoogteverschillen binnen het reservaat trapsgewijs worden 
overbrugd (par.7.2); 
-
 
verhogen van de waterstand in de minerale ondergrond door ingrepen in bovenlokale 
of regionale waterhuishouding en/of door aanleg van bufferzones (par. 5.4). 
Veelal is een combinatie van meerdere van deze maatregelen noodzakelijk. 
 
Voor de inrichting ten behoeve van het herstel en de duurzame instandhouding van robuuste 
hoogveenkernen (herstel op mesoschaal) moet uitgegaan worden van: 
1)
 
het realiseren van de randvoorwaarden voor acrotelmontwikkeling op microschaal op 
voldoende grote oppervlakte, zodat er zich een of meerdere kerntjes van actief 
hoogveen kunnen ontwikkelen en 
2)
 
het op termijn ontwikkelen van een of meer robuuste hoogveenkernen.  
In die zin dient voldoende ruimte gereserveerd te worden voor de natuurlijke ontwikkeling 
van het hoogveen, waarin de aanvoer van water voldoende groot is en de afvoer niet te 
groot is, zodanig dat de acrotelm kan ontwikkelen en functioneren. De omvang van het 
reservaat (in verband met hydrologische stabiliteit, stroombaanlengte en voldoende aanvoer 
van water; par. 4.3) en de hellingshoek zijn daarin van doorslaggevend belang. 
 
Informatiebehoefte en kennislacunes 
Voor het plannen van maatregelen is het noodzakelijk dat de huidige geohydrologische 
situatie in en rond het hoogveenrestant goed bekend is (par. 5.3 en 5.4.2). Er zijn naast 
metingen op micro- of standplaatsschaal verschillende typen hydrologisch modelgereedschap 
voorhanden, die behulpzaam kunnen zijn bij het inschatten en monitoren van 
geohydrologische parameters en waterfluxen (o.a. verdamping, wegzijging; par. 8.3.2). De 
modelschematisatie en -parameterisatie is in het geval van hoogveensystemen echter 
problematisch vanwege de volgende punten: 

 
De ruimtelijke heterogeniteit in hoogveensystemen is groot, o.a. vanwege alle 
ingrepen uit het nabije en verdere verleden en is lastig in kaart te brengen. 

 
Kleine hoogteverschillen in het maaiveld, de aanwezigheid van dammen en het 
functioneren van een acrotelm spelen een belangrijke rol in de oppervlakkige 
afvoer en ruimtelijke herverdeling van water. 

 
De doorlatendheid van (zwart)veen is in het algemeen klein, waardoor de 
hydrologische effecten van modelfouten navenant groot zijn. Zwartveen heeft 
bovendien een grote maar variabele anisotropie (= verschillende doorlatendheid 
in verschillende richtingen), vanwege de gelaagde opbouw en 
ontstaansgeschiedenis. 

 
Zowel de weerstand als de anisotropie van veen variëren in de tijd door 
inklinking en humificatie (par. 4.4.1). (Meet)gegevens van geohydrologische 
parameters zijn sowieso schaars, maar verouderen in het geval van veen dus 
ook. Hoe groot de verdamping is in hoogvenen en hoe deze door de tijd heen 
varieert, is onzeker. Oppervlakkige uitdroging van veen en veenmossen en de 
lage productiviteit kunnen de verdamping beperken, terwijl toename van grassen 
en berken voor een hogere verdamping kunnen zorgen.  
 
Hydrologische modellering op standplaatsniveau via tijdreeksmodellen kan nauwkeurige 
resultaten opleveren en belooft de genoemde problemen te kunnen verlichten of oplossen 
(par. 8.5). Er is wel nader onderzoek nodig naar de opschaling en inzet van 
tijdreeksmodellen ten behoeve van het schatten en monitoren van geohydrologische 
parameters en waterfluxen in complexe hoogveensystemen en hoogveenrestanten. 
Modellering is uiteraard geen doel op zich, maar is nodig voor de keuze en optimalisatie van 
hydrologische inrichtingsmaatregelen en hydrologisch (peil)beheer, en het monitoren van de 
hydrologische ontwikkelingen. 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
32 
 
 
Aan het herstel van een functionerend, zichzelf in stand houdend hoogveen op mesoschaal is 
het herstel van zowel een acrotelm, als herstel van natuurlijke afvoer van water en stoffen 
gerelateerd (par. 4.2). De overschrijding van de kritische depositiewaarde van stikstof nu en 
in het verleden stellen ons voor de vraag welke (on)mogelijkheden er zijn om de overmaat 
aan nutriënten uit het systeem (naast stikstof ook fosfaat) af te voeren op een manier die 
het functioneren van het systeem niet negatief beïnvloedt. Het is een onbeantwoorde vraag 
of afvoer van neerslagoverschot in natte perioden vanuit het hoogveen en eventueel ook 
wegzijging significant bijdragen aan afvoer van voedingsstoffen uit het hoogveensysteem. 
 
1.4.2
 
Omgaan met peilverschillen tussen compartimenten 
 
Subvraag a: Hoe kunnen peilverschillen tussen compartimenten verkleind worden zonder de 
randvoorwaarden voor herstel op microniveau of de fauna aan te tasten? 
 
Een hoogveensysteem met compartimenten en peilverschillen daartussen is onnatuurlijk en 
op langere termijn ongewenst, omdat daarmee de ontwikkeling wordt belemmerd van een 
robuust systeem met variatie in ecotopen als gevolg van waterstroming door de acrotelm 
(par. 3.2.2). Het herstel blijft dan in het gunstigste geval beperkt tot kleine kernen van actief 
hoogveen (acrotelm op compartimentsschaal = microschaal). Voor de korte termijn is het 
verkleinen van peilverschillen tussen compartimenten echter geen doel op zich: het waterpeil 
in een compartiment is optimaal als het optimaal is voor de omstandigheden voor 
veenmosgroei en fauna op microschaal binnen en buiten het compartiment. Bij goede 
veenmosgroei en veenvorming zal het veenmos op de langere termijn boven de randen 
(kades) van het compartiment uitgroeien. In dat stadium kunnen te grote peilverschillen 
tussen compartimenten het aaneengroeien van de compartimenten tot één hoogveen 
belemmeren (par. 7.2).   
 
Verhoging of verlaging van waterpeilen in compartimenten is aan de orde wanneer daarmee: 
1.  de watervoorziening van een ontwikkelende kern actief hoogveen (acrotelm; microschaal) 
wordt verbeterd door beperking van verticale en laterale waterverliezen en daardoor een 
stabielere waterstand in het betreffende compartiment kan worden gerealiseerd; 
2.  neerslag een langere weg aflegt voordat die het systeem verlaat, wat bijdraagt aan een 
betere watervoorziening van ontwikkelende of bestaande kernen actief hoogveen; 
3.  toegewerkt wordt naar een geringere hellingshoek rondom een ontwikkelende kern actief 
hoogveen, zodat deze kan uitbreiden naar of samensmelten met kernen in naastgelegen 
compartimenten. 
 
Verlaging van waterpeilen is aan de orde wanneer daarmee ontwikkeling van kernen van 
actief hoogveen (acrotelm): 
1.  in het betreffende compartiment wordt gestimuleerd door gunstiger omstandigheden 
(verandering van te diepe inundatie van restveen naar stabiele plas-dras vernatting); 
2.  in aangrenzende compartimenten niet wordt geschaad door toename van waterverlies. 
 
Verhoging van waterpeilen is aan de orde wanneer daarmee ontwikkeling van kernen van 
actief hoogveen (acrotelm): 
1.  in het betreffende compartiment wordt gestimuleerd door gunstiger omstandigheden 
(verandering van te lage waterstand naar stabiele plas-dras vernatting, inundatie van 
witveen of drijftilvorming); 
2.  in aangrenzende compartimenten wordt gestimuleerd door beperking van waterverlies of 
verbetering van watertoevoer. 
 
Een extra criterium bij peilveranderingen is dat populaties van kenmerkende planten- en 
diersoorten van hoogveenlandschappen op gebiedsniveau niet in gevaar worden gebracht. 
Dit kan beoordeeld worden op basis van kennis van de verspreiding van betreffende soorten 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
33 
 
in het gebied en in het geval van dieren de functie van onderdelen van het gebied voor een 
soort. Wanneer duidelijk is welke (variatie in) terreincondities of ecotopen belangrijk zijn, 
kan erop toegezien worden dat peilveranderingen zodanig worden uitgevoerd dat belangrijke 
terreincondities of ecotopen in voldoende mate worden behouden binnen de verspreiding van 
de betreffende soorten in het gebied. Paragraaf 5.5.1 beschrijft een dergelijke benadering 
voor de watermacrofauna van het Bargerveen. Indien het soorten betreft die van nature 
thuishoren in de randen of laggs van hoogvenen, valt te bezien of vervangend habitat 
ontwikkeld kan worden in overgangs- of bufferzones (paragraaf 5.5.2). Vanwege de tijd die 
nodig is voor de ontwikkeling van habitats in voormalige landbouwgronden en de kolonisatie 
ervan door de relevante soorten, is het belangrijk tijdig mogelijke knelpunten te signaleren 
en de gewenste ontwikkelingen in te zetten. 
 
Het verkleinen van peilverschillen kan indien nodig ondersteund worden door aanvullende 
maatregelen. Binnen het hoogveenrestant is dit in het bijzonder aan de orde wanneer door 
peilverhoging (diepe) waterplassen ontstaan, die niet zullen dichtgroeien met veenmossen 
(par. 7.2.2). Te denken valt aan de maatregelen introductie van substraat of lossteken van 
plaggen met vegetatie, zodat dit kan gaan opdrijven en een drijftil vormt waarop 
veenmossen zich kunnen vestigen. Ook het introduceren van bultvormende veenmossen kan 
worden overwogen, wanneer deze zich niet spontaan vestigen, om zo de ontwikkeling naar 
een actief hoogveen te ondersteunen. Aan de buitenrand van hoogveenrestanten kan het 
voor het realiseren van de noodzakelijke stabiele waterstand in het hoogveenrestant nodig 
zijn een bufferzone in te richten (par. 5.4 en hoofdstuk 6). 
 
Download 310.22 Kb.

Do'stlaringiz bilan baham:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   37




Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling