Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen


Figuur 8.6. Schematische weergave van het technisch-modelmatige raamwerk of denkmodel


Download 310.22 Kb.
Pdf ko'rish
bet24/37
Sana05.02.2018
Hajmi310.22 Kb.
#26064
1   ...   20   21   22   23   24   25   26   27   ...   37

Figuur 8.6. Schematische weergave van het technisch-modelmatige raamwerk of denkmodel, 
waarin de micro-, meso- en macroschaal volgens Schouwenaars et al. (2002, boven) ) met 
bijbehorende factoren zijn gekoppeld aan de monitoringscyclus (onder). 
Figure 8.6. Block diagram of the technical and modelling oriented framework, where the 
micro, meso and macro scale according to Schouwenaars et al. (2002, top) ) are linked to the 
monitoring cycle (bottom). 
 
 
8.2
 
Omgeving (macroschaal) 
8.2.1
 
Inleiding 
Zoals gezegd beschouwen en beperken we de macroschaal hier tot de omgevingsinvloeden, 
of aanvoer en afvoer vanuit de omgeving. De belangrijkste uitwisseling die een 
hoogveensysteem kent met zijn omgeving is uitwisseling van massa en energie via: 
 

 
Klimatologische invloed  of aanvoer van licht, lucht, warmte en water 

 
Atmosferische invloed   of  aanvoer  en  depositie  van  materialen  en  stoffen  via  de 
lucht en/of neerslag 

 
Hydrologische invloed    of doorwerking van druk, en aan- en afvoer van water en 
daarin aanwezige materialen, stoffen en warmte 
Omgeving en landschap (macro)
Systeem (meso)
Standplaats (micro)
Kwaliteit
Flora & fauna
Atmosfeer
Kwaliteit
Kwaliteit
Kwaliteit
Meting
Meting
Meting
Meting
M
o
n
ito
rin
gs
cy
clu
s
Sc
h
ale
n
 e
n
 fa
ct
o
re
n
Systeemrand
Referentie
-
+
Referentie
-
+
-
+
-
+
Interne
maatregelen
Externe
maatregelen
Vegetaties 
& habitats
Landschap
Beheer
B
io
tis
ch
e i
n
b
ed
d
in
g
Abiotische inbedding
Externe
invloeden
Referentie
Klimaat
Hydrologie
Oppervlak
Water
Waterbalans en 
ondergrond
Nutrientenbalans
Interne
eigenschappen
Referentie
Bodem

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
184 
 
Voor klimatologische en atmosferische invloeden geldt dat de macroschaal zoals Schouwenaars 
et al. (2002) hem definiëren in feite te klein is, omdat een belangrijk deel daarvan zich afspeelt 
op regionale en zelfs mondiale schaal. De klimatologische en atmosferische omstandigheden 
worden echter ook op (inter)nationale schaal gemeten en gemonitord, en gegevens daarover 
zijn relatief eenvoudig beschikbaar voor terreinbeheerders en onderzoekers. Dat de gekozen 
insteek  technisch-modelmatig  is,  heeft  als  nadeel  dat  het  ook  abstract  is.  Om  dat  te 
ondervangen nemen we hier Figuur 8.7 op als illustratie van de micro-, meso- macroschaal 
volgens  Schouwenaars  et  al.  (2002)  en  (abiotische)  invloeden  die  doorwerken  op  een 
hoogveensysteem.  
 
 
 
Figuur 8.7. Illustratie van de micro-, meso- macroschaal volgens Schouwenaars et al
(2002), met abiotische omgevingsinvloeden (in rood) die vanuit macroschaal doorwerken 
via de randen van een hoogveensysteem op mesoschaal. 
Figuur 8.7. Illustration of  the micro, meso and macro scale according to Schouwenaars et 
al. (2002), showing macro scale abiotic influences from the surrounding environment (red) 
that affect the borders of a bog system on a meso scale. 
 
 
 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
185 
 
8.2.2
 
Klimaat 
 
Invloed en effect 
Het klimaat heeft een dusdanig grote en directe invloed op alles wat leeft, dat je het kunt zien 
als randvoorwaarde voor zowel de verspreiding en samenstelling van flora en fauna op soorts- 
en standplaatsniveau tot aan de zonering van eco- en landbouwkundigesystemen op mondiale 
schaal (zie bijv. McKnight et al. 2005, Peel et al. 2007, Fischer et al. 2012).  Klimatologische 
invloed    is  aan  de  orde  van  elke  dag,  in  principe  hebben  bestaande  hoogveensystemen  en 
ecosystemen in het algemeen zich gevormd binnen en naar het heersende klimaat waarin ze 
voorkomen. 
 
De  laatste  decennia  wordt  echter  steeds  duidelijker  dat  de  mens  invloed  uitoefent  op  het 
klimaat. Ook voor klimaat geldt daarom inmiddels wat al langer duidelijk was m.b.t. andere 
omgevingsinvloeden: door toedoen van de mens zijn de huidige en toekomstige condities niet 
meer wat deze van oorsprong waren of van nature zouden zijn. Dat brengt de vraag met zich 
mee welke effecten klimaatverandering heeft en nog zal hebben op de natuur en op hoogvenen 
met hun directe afhankelijkheid van neerslag en verdamping in het bijzonder. Naast neerslag 
en verdamping kan ook de stijgende temperatuur en toename van periodes met extreme hitte 
een direct effect hebben op de flora en fauna van hoogvenen.  
 
Er  is  in  het  algemeen  veel  kennis  beschikbaar  over  de  doorwerking  van  klimatologische 
effecten op de hydrologische omstandigheden op standplaatsschaal (zie bijv.  Figuur 9,  Von 
 
Figuur 8.8. Effecten van klimatologische variatie op het waterpeil in het Barkmansveen (bron: 
Von Asmuth et al. 2011). Linksboven: meetreeks (rood) en simulatie (groen). Rechtsboven: 
samenvatting van de dynamiek in gBoxplots. Linksonder: dagelijks neerslagoverschot (blauw, 
neergeschaald met factor 10) met lopend jaargemiddelde (rood). Rechtsonder: jaarsommen 
van het neerslagoverschot, met 2009 als op twee na droogste jaar. De simulatie is niet 
gecorrigeerd voor niet-lineariteit. 
Figuur 8.8. Effects of climatic variation on the water level in ‘Barkmansveen’ (source: Von 
Asmuth et al. 2011). Upper left: measurements (red) and simulation (green). Upper right: 
summary of the dynamics in gBoxplots. Lower left: daily precipitation surplus (blue, scaled 
down by a factor of 10) and yearly moving average (red). Lower right: yearly precipitation 
surplus sum, showing that 2009 is the third-driest year. The simulation was not corrected for 
non-linearity. 
 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
186 
 
Asmuth et al. 2011). Via het gebruik van modellen waarin deze kennis ondergebracht, kunnen 
de effecten van klimatologische variatie op de (grond)waterpeilen in een hoogveen vrij direct 
in  beeld  worden  gebracht.  Een  dergelijke  aanpak  biedt  perspectieven  om  meer  inzicht  te 
krijgen in (dat deel van) de effecten van klimaatverandering op hoogveensystemen en deze 
beter te monitoren. 
 
Referenties en referentiewaarden 
Mede omdat klimaatverandering condities met zich mee brengt die zich sinds mensenheugenis 
niet hebben voorgedaan, is het moeilijk om goede referentiewaarden of criteria te geven voor 
de klimatologische omstandigheden die een hoogveen nodig heeft voor een goede ontwikkeling 
en duurzaam voortbestaan.  Naar  aanleiding van KWR-studie Ecohydrologische effecten van 
klimaatverandering op de vegetatie van Nederland (Witte et al. 2009) en het daaropvolgende 
PBL-rapport  ‘Adaptatiestrategie  voor  een  klimaatbestendige  natuur  ‘  (Vonk  et  al.  2010)  is 
discussie  ontstaan  over  de  beschikbare  referentiewaarden  en  de  implicaties  daarvan. 
Vergelijking van de beschikbare referentiewaarden met het extreme KNMI-klimaatscenario W+ 
zou kunnen leiden tot de conclusie dat hoogveenontwikkeling in ons land kritiek wordt onder 
dit scenario. Op deze discussie wordt uitgebreid ingegaan in (Bijlsma et al. 2011). We herhalen 
hier een aantal kernpunten kort: 
 

 
Er  zijn  twee  publicaties  die  referentiewaarden  geven  voor  klimatologische 
omstandigheden,  op  basis  van  jaarlijkse  gemiddelden  die  de  huidige 
hoogveenrestanten  in  West-Europa  in  klimatologisch  opzicht  begrenzen.  Volgens 
Casparie  en  Streefkerk  (1992)  is  de  huidige  verspreiding  van  levend  hoogveen  als 
landschap beperkt tot gebieden met een neerslag van minimaal 700 mm per jaar, een 
gemiddelde  jaartemperatuur  van  minder  dan  9,5  graden,  en  een  gemiddelde 
julitemperatuur  van  16  tot  17  graden.  Pons  (1992)  gaat  uit  van  een  gemiddelde 
jaartemperatuur van 11 graden en een neerslagoverschot van meer dan 150 mm per 
jaar. In het W+ scenario worden zowel de door Pons (1992) als de door Casparie en 
Streefkerk (1992) gegeven drempelwaarden overschreden. 

 
Het  is  echter  de  vraag  in  hoeverre  deze  jaarlijkse  gemiddelden  voor  hoogvenen 
ecologisch relevant zijn, zie ook de discussie in Schouwenaars et al. (2002, paragraaf 
4.1). 

 
Ondanks  de  ongunstige  veranderingen  in  het  klimaat  doen  zich  gunstige 
ontwikkelingen voor in gebieden waar het (actieve) hoogveen water uit zijn omgeving 
ontvangt. Om hoogvenen op de lange termijn in Nederland te behouden onder het 
 
Figuur 8.9. Grafische weergave van de vier scenario’s die het KNMI hanteert voor 
klimaatverandering (bron: 
www.klimaatscenarios.nl
). 
Figuur 8.9. Graphical illustration of the four climate change scenarios from the Dutch 
Meteorological Institute (KNMI) (source: 
www.klimaatscenarios.nl
)
 
 
 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
187 
 
W+  scenario  zijn  waterhuishoudkundige  maatregelen  nodig,  zoals  de  aanleg  en 
inrichting van bufferzones en compartimenten en/of door het bevorderen van kwel. 
 
Macro- en mesoschaalreferenties die niet gebaseerd zijn op vaste wetmatigheden of 
natuurwetten, maar op correlaties en/of expertoordeel, hebben (per definitie) als nadeel dat 
er allerlei uitzonderingen op mogelijk zijn. Daarmee hebben ze het karakter van een 
vuistregel, niet die van een vast criterium. Wanneer op basis daarvan harde maatregelen 
genomen worden in de praktijk, bijv. in gebiedsprocessen, kan de geldigheid ervan terecht 
veel discussie oproepen en problemen met zich meebrengen. De effecten van 
klimatologische variatie op macroschaal kunnen echter relatief eenvoudig vertaald worden 
naar consequenties op microschaal, wat een betere en eenduidiger basis zou geven voor de 
verwachte effecten en ook de beschikbare referentiewaarden met betrekking tot klimaat en 
klimaatverandering. 
 
Gegevens en metingen 
Voor  het  meten  en  monitoren  van  de  klimatologische  omstandigheden  in  Nederland  is  het 
KNMI uiteraard de aangewezen instantie. Het KNMI beheert zelf 33 automatische weerstations 
op land, er zijn daarnaast  325 neerslagstations die door vrijwilligers worden beheerd maar 
waarvan de gegevens door het KNMI gevalideerd en beschikbaar gesteld worden. Zowel de 
actuele als historische gegevens hiervan zijn als Open Data beschikbaar op de website van het 
KNMI (zie bijv. 
www.knmi.nl/nederland-nu/klimatologie
). Voor wat betreft het vraagstuk van 
de klimatologische referentie zijn de volgende zaken en gegevens van belang: 
 

 
Historische gegevens uit een verder verleden; 

 
Karakteristieken van de zogenaamde normaalperiodes, die het KNMI om de 10 
jaar berekent over de afgelopen 30 jaar. De gegevens van de normaalperiodes zijn 
beschikbaar op 
www.klimaatatlas.nl
, en deels in boekvorm (Sluijter & Nellestijn 2002; 
Sluijter et al. 2015); 

 
Gegevens  van  de  klimaatscenario’s  van  het  KNMI,  die  aangeven  welke 
klimaatveranderingen in Nederland in de toekomst plausibel zijn. De meeste recente 
zijn de KNMI’14 klimaatscenario’ s (Van den Hurk et al. 2014), die ook beschikbaar 
zijn in de vorm van tijdreeksen (zie 
www.klimaatscenarios.nl
).  Een eerdere versie is 
die van Klein Tank en Lenderink (2009), waarin de scenario’s een iets afwijkende code 
hebben (o.a. W+, zie ook onder). 
Zeker in de zomerperiode is de ruimtelijke variatie  in neerslag groter, en is het raadzaam 
om de neerslaghoeveelheden op kleinere tijdschalen ook ruimtelijk neer te schalen c.q. te 
interpoleren met behulp van neerslagradar, indien er geen nabij gelegen neerslagstation is 
en/of als het gebied een grotere omvang heeft (zie bijv. Ottow et al. 2015). 
 
8.2.3
 
Atmosfeer 
 
Gegevens en metingen 
In Nederland worden jaarlijks grootschalige concentratie (GCN) en depositiekaarten (GDN) 
voor stikstof opgesteld (o.a. Velders et al. 2016). De onderliggende concentraties en 
deposities (schaalniveau 1x1 km) worden berekend met het Operationele Prioritaire Stoffen 
model (OPS) met als modelinput gegevens van emissiebronnen (zowel Nederland als 
buitenland), informatie over klimaat, ruwheid en landgebruik (Figuur 8.10). De uitkomsten 
van het OPS-model worden gevalideerd aan de hand van metingen uit onder andere het 
Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN).  
 
Sinds 2005 bestaat het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN; 
http://man.rivm.nl/
). 
In eerste instantie werd in 22 gebieden de ammoniakconcentraties gemeten en in 2014 is 
het aantal gebieden uitgebreid naar 60, waaronder een aantal hoogveenrestanten zoals het 
Bargerveen (sinds 2008), Haaksbergerveen (sinds 2005), Fochteloërveen (sinds 2008), 
Groote Peel (sinds 2005), Korenburgerveen (sinds 2005), Mariapeel (sinds 2005) en Wooldse 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
188 
 
veen (sinds 2006). Ammoniak wordt gemeten met passieve monsternemers, dit zijn buisjes 
met onderin een filter dat ammoniak uit de omgeving binnenlaat en opneemt. De 
hoeveelheid opgenomen ammoniak wordt bepaald en daarna omgerekend naar 
luchtconcentraties en geijkt aan metingen uit het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Alle 
buisjes hangen een maand in het veld en er worden daarmee maandgemiddelde 
ammoniakconcentratie bepaald. De metingen worden ook vergeleken met berekende 
concentraties op deze locaties met het OPS-model. De berekeningen met de meest recente 
versie van OPS blijken goed overeen te komen met de metingen (uitgezonderd de duinen). 
Via een vertaling naar depositie geeft het meetnet inzicht in mogelijke effecten op 
vegetaties. 
 
In het kader van de Programmatische Aanpas Stikstof (PAS) is het rekeninstrument AERIUS 
(
https://calculator.aerius.nl/calculator/
) ontwikkeld. AERIUS berekent de verspreiding en 
depositie van stikstof in Nederland met het OPS-model en bevat specifieke informatie over 
Natura-2000 gebieden en de habitattypen die daar voorkomen. Zo wordt inzichtelijk waar er 
sprake is van overbelasting door stikstof. Het instrument kan voor vergunningverlening, 
planvorming en monitoring worden ingezet. 
 
Figuur 8.10. Methodiek voor de berekening van grootschalige concentratie- en 
depositiekaarten voor stikstof. Bron: Velders et al. (2016). 
Figure 8.10. Scheme of the model calculations for the development of large scale maps of 
atmospheric nitrogen concentrations and deposition rates. Source: Velders et al. (2016). 
 
 
Referenties en referentiewaarden (Kritische depositie waarde, KDW) 
Een belangrijk mogelijk knelpunt voor hoogveenontwikkeling in Nederland op alle 
schaalniveaus, is de sterke overschrijding van de kritische depositie waarde (KDW) voor 
stikstof. Hoogveensystemen zijn zeer gevoelig voor stikstof en de KDW is, voor zowel het 
habitattype Actieve hoogvenen (H7110A, hoogveenlandschap) als Herstellende hoogvenen 
(H7120) met als doelstelling Actief hoogvenen, vastgesteld op 7 kg N/ha/jaar (= 500 mol 
N/ha/jaar; Van Dobben et al. 2012). De hoogveentjes in het heilandschap (H7110B, 
heideveentjes) zijn iets minder gevoelig voor stikstof en hiervoor is de KDW vastgesteld op 
11 kg/ha/jaar (= 786 mol/ha/jaar; Van Dobben et al. 2012). De stikstofdepositie bedroeg in 
2014 in Nederland gemiddeld 1650 mol N/ha (Figuur 8.11; Velders et al. 2015), ruim drie 
keer de KDW voor het habitattype Actieve hoogvenen (H7110A). Als gevolg van deze 
overschrijding zijn er veel veranderingen in de vegetatiesamenstelling opgetreden, waarbij 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
189 
 
de vergrassing door Pijpenstrootje en de opslag van Berk het meest opvallend zijn 
(Tomassen et al. 2003b, Limpens 2012). Door de veranderde concurrentiepositie neemt bij 
een hoge stikstofbeschikbaarheid de bedekking van veenmossen af door beschaduwing, 
droogte, etc.  
 
Recent onderzoek in Schotland heeft aangetoond dat de vorm waarin het stikstof in de 
depositie aanwezig is, leidt tot verschillende effecten op de vegetatiesamenstelling en chemie 
(Sheppard et al. 2013, 2014). De totale stikstofdepositie bestaat uit een natte (opgelost in 
de neerslag) en droge component (neerslaan van stoffen zoals ammoniak op een oppervlak). 
Daarnaast kan het stikstof, afhankelijk van de bron, in de geoxideerde vorm (NO
x
) of de 
gereduceerde vorm (NH
y
) aanwezig zijn. NO

is voornamelijk afkomstig uit de verbranding 
van fossiele brandstoffen (verkeer, industrie, energiesector). De intensieve veehouderijen 
vormen de belangrijkste bron voor NH
y
. In Nederland bestaat de depositie voor ca. 65-70% 
uit gereduceerde en 30-35% uit geoxideerde stikstofverbindingen (Figuur 8.11). De 
agrarische sector levert met ongeveer 40% verreweg de grootste bijdrage aan de 
stikstofdepositie in Nederland. Ongeveer 60% van de stikstofdepositie in Nederland is 
afkomstig uit Nederlandse bronnen, de overige 40% heeft een oorsprong in het buitenland. 
Nederland is netto een exporteur van stikstofverbindingen, waarbij we ca. 4 keer zoveel NH
y
 
en NO
x
 exporteren dan importeren. 
 
 
Figuur 8.11. Links: verloop van de landelijk gemiddelde jaarlijkse stikstofdepositie (in mol 
N/ha) tussen 1990 en 2014. De daling in stikstofdepositie in deze periode is het gevolg van 
lagere emissies van zowel stikstofoxiden als van ammoniak (NH
3
). Rechts: herkomst van de 
stikstofdepositie in 2014. Bron: CBS, PBL, Wageningen UR (2015a; 2015b). 
Figuur 8.11. Left: average yearly nitrogen deposition rates (in mol N ha
-1
) between 1990 and 
2014, in the Netherlands. The reduction in nitrogen deposition rates is the result of lower 
emissions of both nitrogen oxides as ammonia. Right: sources of nitrogen for the year 2014. 
Source: CBS, PBL, Wageningen UR (2015a; 2015b). 
 
 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
190 
 
 
Figuur 8.12. Bedekking van Struikhei (Calluna), Eenarig wollegras (E vag), Stijf veenmos (S 
cap), Heideklauwtjesmos (Hj) en Bronsmos (Ps) in PQ’s (12,8 m
2
) zonder stikstofadditie 
(con), 56 kg N/ha/jaar in de vorm van natriumnitraat (Nox56), 56 kg N/ha/jaar in de vorm 
van ammoniumchloride (Nred56) of 56 kg N/ha/jaar in de vorm van ammoniak (amm) in 
Whim nog (Schotland). Let op dat de mossen en Struikhei allen zijn verdwenen na toediening 
van stikstof in de vorm van ammoniak. Bron: Sheppard et al. (2013). 
Figure 8.12. Percentage cover of the main species Calluna vulgaris, Eriophorum vaginatum (E 
vag), Sphagnum capillifolium (S cap), Hypnum jutlandicum (Hj) and Pleurozium schreberi 
(Ps) (± standard error) growing in the 12.8 m
2
 plots on the control (no added N) and N 
treated (oxidised (Nox), reduced (Nred) and ammonia (amm)) plots (~56 kg N ha
-1
 yr
-1
) at 
Whim bog in 2009. Note that the mosses and Calluna have gone from the NH
3
 plots. Source: 
Sheppard et al. (2013). 
 
 
Uit het langlopende onderzoek in Schotland bleek dat vooral droge depositie in de vorm van 
ammoniak schadelijke effecten heeft op de vegetatie van het hoogveen. Na een periode van 
10 jaar verhoogde ammoniakdepositie zijn alle mossen, inclusief Stijf veenmos (Sphagnum 
capillifolium) verdwenen, maar ook Struikhei (Figuur 8.12). Natte depositie in de vorm van 
nitraat of ammonium leidden beiden tot een afname van de bedekking met veenmos. Op 
basis van de schadelijke effecten van ammoniak hebben Cape e.a. (2009) een voorstel 
gedaan voor een aanpassing van de kritische ammoniakconcentratie. Voor korstmossen, 
veenmossen en ecosystemen waarin deze soortgroepen van belang zijn, wordt voor de lange 
termijn een gemiddelde jaarlijkse kritische concentratie voorgesteld van 1 µg NH
3
/m
3
. Voor 
de hogere vegetatie stellen Cape et al. (2009) een gemiddelde jaarlijkse kritische 
concentratie voor van 2-4 µg NH
3
/m
3
.  

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
191 
 
 
Figuur 8.13. Ammoniakconcentraties (in µg/m
3
) gemeten in het Bargerveen (boven; periode 
2008-2014) en Mariapeel (onder; periode 2005-2014) in het Meetnet Ammoniak in 
Natuurgebieden (MAN). Bron: 
http://man.rivm.nl/
. 
Figure 8.13. Concentrations of ammonia (in µg m
-3
) measured as part of the MAN-programme 
(ammonia in nature reserve) in the Bargerveen bog (top; period 2008-2014) and Mariapeel 
Download 310.22 Kb.

Do'stlaringiz bilan baham:
1   ...   20   21   22   23   24   25   26   27   ...   37




Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling