Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen


Download 310.22 Kb.
Pdf ko'rish
bet27/37
Sana05.02.2018
Hajmi310.22 Kb.
#26064
1   ...   23   24   25   26   27   28   29   30   ...   37

Neerslag  – De neerslag wordt op landelijke schaal door het KNMI gemonitord en 
kan goed bepaald en tot op gebiedsniveau neergeschaald worden, zoals ook in 
paragraaf 8.2.2 aan de orde kwam. 
 

 
(Actuele) verdamping – Er bestaan verschillende methoden om op basis van 
meteorologische meetgegevens als temperatuur en instraling de potentiële 
verdamping te berekenen, de methode van Makkink is degene die tegenwoordig in 
Nederland wordt toegepast door het KNMI (CHO-TNO 1988). De eigenlijke of actuele 
verdamping is moeilijker te meten, maar wel van groot belang voor de waterbalans. 
De waarden die in onderzoek en literatuur te vinden zijn voor de verhouding tussen 
actuele en potentiele verdamping lopen uiteen (zie bijv. Naudin-Ten Cate et al. 2002, 
Lafleur et al. 2005, Van der Schaaf 2005, Von Asmuth et al. 2012a). Dit wijst er op 
dat er een behoorlijke natuurlijke variatie en/of een behoorlijke onzekerheid in de 
gebruikte bepalingsmethoden bestaat, nader onderzoek om hier beter grip op te 
krijgen is aan te bevelen. Zie bijv. Voortman et al. (2016a, 2016b) voor een nieuwe 
methode met potenties. 
 

 
Oppervlakkige afvoer – In een goed ontwikkeld hoogveen is de wegzijging beperkt 
en stroomt een groot deel van het neerslagoverschot diffuus en oppervlakkig af via 
de acrotelm (zie paragraaf 4.2.2). Vanwege het diffuse karakter is de oppervlakkige 
 
Figuur 8.27. Waterbalanstermen, gebaseerd op geïnterpoleerde grondwaterstanden, 
metingen in een meetstuw, potentiële verdamping en neerslag (bron: Beekman 2015).
 
Figure 8.27. Water balance equation terms, based on interpolated ground water levels, 
measurements at a measuring floodgate, potential evaporation and precipitation (source: 
Beekman 2015). 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
207 
 
afvoer op systeemschaal moeilijk te meten, tenzij deze vanwege bijvoorbeeld 
aangebrachte folieschermen verzameld en volledig over een meetstuw afgevoerd kan 
worden, zoals grotendeels het geval is in het Wierdense Veld (zie Figuur 8.27, 
Beekman 2015). Op standplaatsschaal kan de oppervlakkige afvoer bepaald worden 
met de overloopmethode (Van der Schaaf 2005) en/of een tijdreeksmodel met 
drempel-nietlineariteit (Von Asmuth et al. 2011). Beide methoden zijn nauw aan 
elkaar verwant, het tijdreeksmodel kan gezien worden als een generalisatie en 
dynamische variant van de overloopmethode. Nader onderzoek dat erop gericht is 
opschaling van de standplaats- naar de systeemschaal mogelijk te maken verdient 
aanbeveling. 
 

 
Wegzijging – Ook de wegzijging op systeemschaal is moeilijk te meten, en wordt in 
een waterbalans vaak bepaald als sluitpost of uitgerekend met behulp van een 
grondwatermodel. Daarmee komen de fouten in de overige termen echter ook in de 
wegzijgingsterm terecht. Op standplaatsschaal is het wel mogelijk om de wegzijging 
af te leiden uit metingen van de (veen)waterspiegelfluctuaties en onderliggende 
stijghoogte (Von Asmuth et al. 2011, 2012b) en/of met specifieke meetapparatuur 
zoals infiltrometers (Haverkamp et al. 1994, Holden et al. 2001, Anonymous 2015). 
Ook hier verdient nader onderzoek naar opschaling en verbetering van deze 
methoden aanbeveling. Temperatuur en temperatuurprofielen vormen daarnaast een 
goede en praktisch toepasbare indicator voor (grond)waterstroming, en bieden ook 
potenties om de wegzijging beter in te kunnen schatten (Anderson 2005, Lanting 
2008, Vogt et al. 2010).  
 
8.3.3
 
Oppervlak 
Rol en effect 
De hoogte van het oppervlak of maaiveld is in de situatie van een goed ontwikkeld hoogveen 
een bijzonder en relatief begrip: het oppervlakkige veen (de acrotelm) bestaat uit een 
mengsel van water en (levend) organisch materiaal, de exacte hoogteligging van het 
maaiveld is slechts bij benadering aan te geven omdat de term ‘maaiveld’ in dit geval zelf 
een slechte benadering van de werkelijke situatie is. Het veenoppervlak kan in verticale 
richting op- en neergaan vanwege (zie ook paragraaf 4.4): 

 
Fluctuaties in het veenwaterpeil (Mooratmung genoemd) 

 
Inklinking en/of afbraak van het veen 

 
Groei van het veen  
Vanwege de organische samenstelling houdt monitoring van het veenoppervlak eigenlijk ook 
het midden tussen abiotische en biotische monitoring, we scharen het onderwerp hier onder 
abiotiek. Hydrologisch gezien is het veenoppervlak belangrijk, omdat het het niveau bepaalt 
waarbij oppervlakkige afvoer van water optreedt en omdat Mooratmung en inklinking de 
weerstand beïnvloeden. In zoverre het veen overal en geheel verzadigd is, bepaalt de 
 
Figuur 8.28. Temperatuurprofiel over een transect van zuid naar noord in veentje Poort 2 
in het Dwingelerveld (Bron: Lanting 2008). 
Figure 8.28. Temperature profile over a south to north transect in boglet Poort II in the 
Dwingelerveld (Source: Lanting 2008). 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
208 
 
maaiveldshoogte ook het potentiaalverschil tussen veenoppervlak en veenbasis, dat van 
belang is voor de wegzijging (zie ook paragraaf 4.1). Ecologisch gezien is daarnaast de 
microtopografie en vorming van slenken en bulten van belang, vanwege het 
ontwikkelingsstadium dat daarmee samenhangt en de specifieke omstandigheden en soorten 
die er voorkomen (paragraaf 3.1.4). 
 
Referenties en referentiewaarden 
Er bestaan in het algemeen verschillende manieren om tot referentiebeelden en 
referentiewaarden te komen die betrekking hebben op het hoogveenoppervlak en de hoogte 
en/of het functioneren daarvan. Het gaat daarbij om: 

 
Historische referenties  zoals afgeleid uit de historische situatie in en rond een 
bepaald hoogveengebied 

 
Buitenlandse referenties zoals afgeleid uit (relatief) onverstoorde 
hoogveensystemen in het buitenland 

 
Functionele referenties   met betrekking tot het (hydrologisch) functioneren van 
oppervlak of acrotelm 
 
In de Nederlandse context wijkt de historische situatie van hoogveensystemen dusdanig ver 
af van de actuele, dat de historische situatie zelf niet meer als directe referentie kan dienen. 
Dit is bijvoorbeeld het geval in het Bargerveen, dat een restant vormt van het 
oorspronkelijke en veel uitgebreidere Bourtangerveen dat zich uitstrekte over Oost-Drenthe, 
Oost-Groningen en Emsland in Duitsland (zie paragraaf 2.5 en bijv. 
https://nl.wikipedia.org/wiki/Bourtangermoeras
). De historische situatie blijft uiteraard van 
groot belang voor het kunnen begrijpen van de ontstaansgeschiedenis van een gebied en de 
processen die daarbij gespeeld hebben. Voor het beheer is het echter nodig om naast een 
beeld van de historische en actuele situatie, ook een streef- of referentiebeeld te ontwikkelen 
dan wel te hebben voor de middellange termijn om de beheersmaatregelen en 
gebiedsinrichting daarop af te kunnen stemmen (Figuur 8.29). Deze denk- en werkwijze sluit 
goed aan bij de GGOR-systematiek, zoals die wordt gehanteerd in het huidige waterbeheer. 
Een (niet onbelangrijk!) verschil is echter dat de GGOR-systematiek uitgaat van 
(grond)waterstanden vanaf maaiveld, terwijl het hier om het maaiveld of veenoppervlak zelf 
gaat. 
 
Figuur 8.29. Schematische weergave van de historische versus de actuele veenwaterspiegel 
en veenoppervlak, en het streefbeeld van beiden op de middellange termijn. 
Figure 8.29. Schematic representation of the historical versus the current bog water table and 
bog surface and the target scenario of both for the medium-term. 
 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
209 
 
Referenties uit het buitenland en functionele referenties gaan voor een deel samen (zie bijv. 
Figuur 8.30), omdat het onderzoek dat verricht wordt in buitenlandse hoogveengebieden zich 
mede en in belangrijke mate richt op het functioneren daarvan. We splitsen de begrippen 
hier, omdat functionele referenties op zich noodzakelijkerwijs losstaan van het gebied waar 
ze uit voort zijn gekomen: de functionele referentie bevat de algemene principes en 
wetmatigheden die uit de buitenlandse referenties afgeleid konden worden (zie bijv. Figuur 
8.31). De Ierse hoogvenen vormen een belangrijke referentie voor de Nederlandse praktijk, 
de verzamelde kennis en het onderzoek dat daar heeft plaatsgevonden is uitgebreid 
gedocumenteerd in het standaardwerk Conservation and Restoration of Raised Bogs van Van 
der Schaaf en Streefkerk (2002). Andere belangrijke referentiegebieden zoals Estland, 
Canada en Siberië komen aan bod in hoofdstuk 3.  
 
Als functionele referentie kunnen in principe alle kennis en wetmatigheden in het 
functioneren van goed ontwikkelde hoogvenen dienen, zoals die mede in deze handleiding 
beschreven en ontsloten worden. Degene die betrekking hebben op de acrotelm op een 
bepaalde locatie, zoals de bergingscoëfficiënt behandelen we onder de standplaats- of 
microschaal (alhoewel het onderscheid niet strikt is). We lichten er hier twee (gestapelde) 
concepten uit die betrekking hebben op het hoogveenoppervlak en het hydrologisch 
functioneren daarvan:  
 

 
Opbouw van een hoogveenkern volgens Ingram (1978) - In dit concept wordt 
onderscheid gemaakt tussen het levende veenoppervlak of acrotelm, waarin water 
hoofdzakelijk oppervlakkig wordt afgevoerd, en de ondergrond met zwartveen of 
catotelm, waarin water hoofdzakelijk verticaal wegzijgt (Figuur 8.30). Dat natuurlijke 
hoogvenen een bodemstructuur met ‘diplotelmische’ opbouw kennen is een 
basisconcept dat op diverse plekken in deze handleiding en literatuur over 
hoogvenen in het algemeen terugkomt. 
 
 
 
Figuur 8.30. Schematisatie en referentiebeeld van de opbouw van een levende 
hoogveenkern met acrotelm en catotelm (ook diplotelmie genoemd, Van der Schaaf (2002), 
naar Ingram (1978)). 
Figure 8.30. Schematic representation and reference of a living bog system having an 
acrotelm and catotelm (also called diplotelic bog, Van der Schaaf (2002), after Ingram 
(1978)). 
 
 
Catotelm
Mineral subsoil
Acrotelm
Precipitation &  evapotranspiration
Infiltration into the catotelm
Exfiltration into the mineral subsoil
Lateral outflow from the catotelm

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
210 
 

 
De potentiele acrotelmcapaciteit (PAC) volgens Van der Schaaf en 
Streefkerk (2002) – In dit concept wordt er van uitgegaan dat de veenwaterspiegel 
aan maaiveld ligt, waardoor de terreinhelling ongeveer overeenkomt met de 
hydraulische gradiënt. Omdat het neerslagoverschot in een natuurlijk 
hoogveensysteem grotendeels oppervlakkig via de acrotelm afstroomt, bepaalt de 
afstand van een locatie tot de waterscheiding bij een uniform stromingspatroon 
bovendien ongeveer de gemiddelde laterale aanvoer ter plekke. Beide komen samen 
in het concept van de potentiële acrotelmcapaciteit, dat kan dienen als vuistregel en 
indicator voor de vraag of hoogveenontwikkeling op een bepaalde locatie op lange 
termijn kansrijk is of niet (zie paragraaf 4.3). Wanneer de PAC te laag is, dan zal de 
veenwaterspiegel onder het veenoppervlak uitzakken en zal veengroei niet optreden. 
 
Een probleem bij het gebruik van deze referenties (zowel buitenlandse, historische, als 
functionele) is dat ze niet of niet op de korte termijn toepasbaar zijn op de hoogvenen en 
hoogveenrestanten in Nederland, en de situatie waarin die verkeren. De historische situatie 
staat zoals gezegd ver af van de actuele, bij buitenlandse referenties komen bodem, klimaat, 
atmosfeer, historisch gebruik, aantasting en beheer niet één op één overeen met die in 
Nederland. Functionele referenties bieden wat dat betreft perspectief omdat het om 
algemene principes en wetmatigheden gaat. Toepassing van het concept van de potentiële 
acrotelmcapaciteit op maatregelen voor de korte termijn en op de Nederlandse situatie met 
zijn sterk aangetaste hoogveensystemen stuit echter op het bezwaar dat de achterliggende 
aannamen daar niet altijd en niet overal op gaan (Figuur 8.29, Figuur 8.31). Een 
hoogveensysteem zoals in Figuur 8.30 met een volledig intacte acrotelm, een natuurlijke 
helling en een veenwaterpeil dat min of meer overal permanent aan maaiveld staat, is het 
streefbeeld voor de langere termijn, dat ontstaat bij een goede groei en ontwikkeling. Bij de 
ruimtelijke en landschappelijke inrichting dient hiermee rekening gehouden te worden, zodat 
in die zin voldoende ruimte en gereserveerd dient te worden voor de natuurlijke ontwikkeling 
van het hoogveen. 
 
Voor evaluatie en het plannen van maatregelen op de korte termijn dient de huidige 
geohydrologische situatie in meer detail onderzocht en in ogenschouw genomen te worden  
Voor dergelijke doelstellingen zijn in het algemeen verschillende typen hydrologisch 
 
 
Figuur 8.31. Links: illustratie van het concept van de potentiële acrotelmcapaciteit (PAC). Rechts: 
Metingen van de hoogte van de gemiddelde veenwaterspiegel en het veenoppervlak 
gepresenteerd over een transect in het Raheenmore Bog in Ierland (Van der Schaaf, 2002). De 
aanname dat de terreinhoogte gelijk is aan de veenwaterspiegel voldoet hier niet aan de randen, 
in sterker aangetaste systemen zal de aanname in een groter deel van het gebied niet voldoen.  
Figure 8.31. Left: illustration showing the concept of potential acrotelm capacity (PAC). Right: 
Average water level and bog surface level measurements, plotted over a transect in Raheenmore 
Bog in Ireland (Van der Schaaf 2002). The assumption that the surface equals the water level 
does not hold near the boundaries. In disturbed systems, the assumption will probably not hold 
over large parts. 
 
 
 
PAC op rond veen met 
elliptische dwarsdoorsnee
a
b
H=y
L
u
=x

I=tan

=
dy
dx
0.0
0.5
1.0
1.5
2.0
2.5
H
o
o
g
te
(m
)
0
80
160
240
320
400
P
A
C
(k
m
)
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1 000
L
u
(m)
Hoogte (m)
PAC (km)

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
211 
 
modelgereedschap voorhanden. De modelschematisatie en -parameterisatie is in het geval 
van hoogveensystemen echter problematisch, en kent belangrijke kennislacunes (zie 
paragraaf 1.4). 
 
 
Gegevens en metingen 
Van alle factoren en parameters die hier als mogelijke indicator behandeld worden springt 
monitoring van het hoogveenoppervlak er in positieve zin uit omdat: 
 

 
het zowel negatieve (inklinking) als positieve (veengroei) ontwikkelingen vastlegt; 

 
veengroei goede abiotische omstandigheden nodig heeft en indiceert 

 
veengroei een directe doelvariabele is. 
De inklinking van de ondergrond of groei van het veen kan op standplaatsschaal bepaald en 
in detail gemonitord worden (zie paragraaf 4.4.2) en/of afgeleid worden uit hoogtemetingen 
die al dan niet via ruimtelijke interpolatie tot vlakdekkend beeld worden omgevormd (Figuur 
8.32). De aanwezigheid van een levende acrotelm kan daarnaast als indicator dienen voor 
het feit dát er veengroei plaatsvindt. Daarmee raakt de praktijk van het karteren van actief 
en herstellend hoogveen (Jansen et al. 2013c) direct aan de vraag van het monitoren van de 
veengroei, in diezelfde zin raakt ook het in kaart brengen van de microtopografie zoals door 
het IPCC gebeurt daar aan (zie bijv. Conaghan et al. 2000).  
 
Het hydrologisch functioneren van de acrotelm is zoals gezegd van groot belang voor het 
hydrologisch functioneren van het hoogveensysteem als geheel. Er is nader onderzoek nodig 
om ook de aanwezigheid van een goed ontwikkelde acrotelm en het herstel van het 
hydrologisch functioneren daarvan objectief en reproduceerbaar vast te kunnen stellen en 
monitoren vanuit een meetnet en metingen. 
 
Een relatief nieuwe en interessante mogelijkheid is het vlakdekkend karteren van het 
hoogveenoppervlak met behulp van een RPAS (ook wel drone genoemd, zie Figuur 8.33). 
Een RPAS kan uitgerust worden met een sensor voor het uitvoeren van hoogtemetingen (zie 
bijv. Barry & Coakley 2013, Casella et al. 2016). Dit kan met behulp van een LIDAR of een 
fotocamera. Een LIDAR maakt gebruik van reflectie van laserpulsen om de afstand tot een 
object of oppervlak te bepalen. Indien het vegetatiedek niet geheel gesloten is en voldoende 
pulsen de bodem bereiken, is het mogelijk om na filtering van de data onderscheid te maken 
tussen vegetatie en grondhoogte. Open water werkt echter verstorend in het LIDAR-signaal. 
Een fotocamera kan een eenvoudiger maar bruikbaar alternatief vormen. Indien beelden met 
 
Figuur 8.32. Maaivelddaling in Clara Bog West, bepaald via interpolatie van lokale 
hoogtemetingen (bron: Streefkerk et al. 2012). 
Figure 8.32. Surface level decline in Clara Bog West, obtained through interpolation of local 
height measurements (source: Streefkerk et al. 2012). 
 
 

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
212 
 
voldoende geografische overlap worden ingewonnen, kan door de verschillen in beeldhoek 
een 3D-beeld gegenereerd worden. De mate van detail van dit beeld hangt o.a. af van de 
kwaliteit van de fotocamera, de brandpuntsafstand, de pixelgrootte op grondniveau en de 
mate van geografische overlap. Om voldoende nauwkeurigheid in X-, Y- en Z-richting te 
hebben voor monitoring is het belangrijk om gekalibreerde grondmetingen via bijvoorbeeld 
RTK-GPS te doen. Verder zijn strak begrensde hoogtes over het algemeen beter in een 3D 
beeld terug te zien dan heterogene vormen, doordat het beeld vanuit verschillende 
hoekpunten beter herkend wordt. Afhankelijk van de onderzoeksvraag kan bij toepassing van 
de techniek op hoogveenoppervlak de hoogtemeting op een iets grovere schaal dan 
individuele planten volstaan; nader onderzoek zal moeten uitwijzen wat de juiste aanpak en 
welke mate van detail (bijv. herkenning bult-slenkpatronen) hierbij haalbaar is. 
8.3.4
 
Ondergrond 
Rol en effect 
We beperken het onderwerp ondergrond hier in principe conform het gehanteerde raamwerk 
tot de bodem binnen het hoogveensysteem zelf. Ondergrond betreft dus de ondergrond 
vanaf het oppervlak (zoals dat in de voorafgaande paragraaf aan de orde kwam), via het 
zwartveen of de catotelm tot aan de veenbasis. Vanwege het overheersen van verticale 
wegzijging is de ondergrond in hydrologische zin vooral van belang vanwege de 
aanwezigheid van weerstandbiedende lagen. Zolang het hele systeem verzadigd is, bepaalt 
de weerstand daarvan samen met het stijghoogteverschil of de wegzijging en daarmee de 
waterspiegelfluctuaties niet te groot en beperkend zijn voor hoogveengroei (zie paragraaf 
4.2.2). Als de onderliggende stijghoogte onder de onderrand van de veenbasis ligt, kan er 
eventueel een schijnspiegelsysteem ontstaan, waardoor ook de onverzadigde weerstand van 
het watervoerende pakket een rol gaat spelen (Sevink et al. 2014; Dorland et al. 2015). 
 
Referenties en referentiewaarden 
De referenties en referentiewaarden voor hydraulische eigenschappen op laag- of 
systeemschaal verschillen niet van die op standplaatsschaal, en komen daar verder aan de 
orde. 
 
 
 
 
Figuur 8.33. De Height Tech HT-8 RPAS  (‘drone’), zoals aangeschaft door KWR. Door deze 
uit te rusten met een geavanceerde fotocamera en met inzet van RTK-GPS kunnen 
hoogtedata zeer precies worden ingewonnen. 
Figure 8.33. The Height Tech HT-8 RPAS  (‘drone’), purchased by KWR. By equipping it with 
an advanced photo camera and use of RTK-GPS, elevation data may be acquired with great 
accuracy 
 
 
 

 
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 
213 
 
Gegevens en metingen 
Het is niet mogelijk om bodemlagen en de eigenschappen daarvan direct en vlakdekkend in 
kaart te brengen. Kartering van de ondergrond begint in principe vanuit (o.a.) 
boorbeschrijvingen, sonderingen en laboratoriummetingen van de doorlatendheid op 
microschaal, die vervolgens opgeschaald worden tot laaginformatie op systeemschaal met 
behulp van geostatistiek en interpolatie. De resulterende laaginformatie is vervolgens 
beschikbaar in de vorm van digitale ondergrondmodellen, en wel in de volgende varianten: 
 

 
Het Digitaal Geologisch Model (diep en ondiep) – een regionaal lagenmodel van 
de Nederlandse ondergrond dat gebaseerd is op een selectie van goede 
boorbeschrijvingen.  
 

 
Het hydrogeologisch model REGIS II – dit model is gebaseerd op het DGM, dat 
geïnterpreteerd en vertaald is in hydrogeologische eenheden (doorlatende en slecht 
doorlatende lagen met min of meer uniforme hydraulische eigenschappen, waaraan 
ook doorlatendheidsgegevens zijn toegekend). 
 

 
Het GeoTOP model – dit model bevat een detaillering van de bovenste 30 tot 50 
meter van de ondergrond en is gebaseerd op een grotere dichtheid aan gegevens. 
Het model  bevat cellen (voxels genoemd) met als eigenschappen de 
lithostratigrafische eenheid en grondsoort, die kenmerkend zijn voor diverse fysische 
en chemische parameters. 
 

 
Download 310.22 Kb.

Do'stlaringiz bilan baham:
1   ...   23   24   25   26   27   28   29   30   ...   37




Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling