Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen
bog (bottom; period 2005-2014) Source
Download 310.22 Kb. Pdf ko'rish
|
bog (bottom; period 2005-2014) Source: http://man.rivm.nl/ . In Figuur 8.13 staan metingen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) gegeven voor het Bargerveen en de Mariapeel. In het Bargerveen varieert de gemeten ammoniakconcentratie van 4-5,5 µg NH 3 /m 3 en in de Mariapeel van 6-7,5 µg NH 3 /m 3 . Voor beide gebieden wordt de voorgestelde kritische concentratie voor mossen en korstmossen fors overschreden, maar ook de kritische concentratie voor de hogere vegetatie. Uit de metingen van het MAN blijkt tevens dat de ammoniakconcentraties in Nederland niet afnemen, maar stabiel blijven of zelfs toenemen. Lolkema et al. (2015) hebben de meetresultaten van het MAN ruimtelijk weergegeven hoe de NH 3 -concentraties over Nederland verdeeld zijn en of er binnen de periode 2005-2013 sprake is van een trend (Figuur 8.14). De hoogste ammoniakconcentraties (> 6 µg/m 3 ) worden gemeten op de hogere zandgronden in het oosten van het land. Een zorgelijke ontwikkeling is dat er vrijwel alleen maar positieve trends (toenames) in de ammoniakconcentraties zijn en dan vooral in het noordoosten van het land waar de meeste hoogveenrestanten liggen (Figuur 8.14). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 192 Figuur 8.14. Links: ruimtelijke weergave van de ammoniakconcentraties gemeten in 2013 in natuurgebieden binnen het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden. Rechts: trend in de ammoniakconcentraties in natuurgebieden in de periode 2005 t/m 2013. Bron: Lolkema et al. (2015). Figure 8.14. Left: yearly average concentration of ammonia for the MAN areas in the year 2013. Right: Trends in ammonia concentration over time for the MAN areas. The size of the dots corresponds with the size of the trend. Source: Lolkema et al. (2015). In Nederland blijven de (veel) te hoge stikstofconcentraties en –depositie een belangrijk aandachtspunt. Hierbij zijn de schadelijke effecten van gereduceerd stikstof (ammoniak/ammonium) groter dan van geoxideerd stikstof (o.a. De Haan et al. 2008; Sheppard et al. 2011, 2014). In Nederland bestaat het grootste deel (65-70%) van de stikstofdepositie uit gereduceerd stikstof, zodat maatregelen om emissies vanuit de intensieve veehouderijen te verlagen zeer waarschijnlijk effectiever zijn dan een verlaging van de emissies van stikstofoxiden. Daarbij komt dat stikstofoxiden over een langere afstand in de atmosfeer worden getransporteerd en reducties voornamelijk via Europees beleid bereikt moeten worden. In een recente studie uit het Verenigd Koninkrijk (Stevens et al. 2016) wordt ook benadrukt dat in de toekomst (het jaar 2030) de natuur als gevolg van stikstofdepositie nog verder achteruitgegaan zal zijn. In hoogvenen en heiden verwachten ze een afname in soortenrijkdom via een afname in het voorkomen van bodembewonende korstmossen, afname van de productiviteit van bepaalde veenmossoorten, afname van heidesoorten en een toename van grassen (Stevens et al. 2016). De hydrologische omstandigheden hebben invloed op de uiteindelijke effecten van stikstof. Lage waterstanden stimuleren de decompositie en remmen de veenmosgroei, waarbij beiden leiden tot een toename van de stikstofbeschikbaarheid. Onder hydrologisch optimale omstandigheden (hoge stabiele waterstanden) vormt stikstofdepositie een minder groot probleem, omdat veenmossen onder optimale groeicondities veel stikstof vastleggen waardoor de beschikbaarheid van stikstof voor vaatplanten laag gehouden kan worden. Dit effect treedt op bij een stikstofdepositie tot maximaal 15-20 kg stikstof per hectare per jaar (Tomassen et al. 2003a) en zorgt ervoor dat verlaging van stikstofdepositie snel meetbaar is via een afname van de stikstofconcentratie in het weefsel van veenmossen (Limpens & Heijmans 2008). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 193 Indicatoren voor stikstof Zoals hierboven aangegeven wordt de kritische depositiewaarde voor stikstof voor alle hoogvenen in Nederland overschreden. Er moet dus rekening gehouden worden met een belemmering van de hoogveenontwikkeling door stikstof, zeker aangezien hoogvenen natuurlijke systemen zijn die onder natuurlijke omstandigheden, dus een stikstofdepositie onder de KDW, geen beheer nodig hebben. Dit is anders dan bij half-natuurlijke systemen die afhankelijk zijn van regulier beheer voor de instandhouding. Door dit beheer (bijvoorbeeld jaarlijks maaien en afvoeren) te intensiveren kan in half-natuurlijke systemen extra stikstof uit het systeem verwijderd worden. Hierbij is het wel belangrijk op te merken dat intensivering van dit beheer negatieve gevolgen kan hebben voor soorten, omdat deze door dit intensieve beheer hun levenscyclus niet kunnen voltooien. In Nederlandse hoogvenen zijn de gevolgen van decennia lange overschrijdingen van de kritische depositiewaarde voor stikstof goed zichtbaar in de vorm van een toename van ongewenste stikstofminnende soorten zoals Pijpenstrootje en Berken en een afname van karakteristieke veenmossen en hogere planten. Deze verschuiving in soortensamenstelling is een late indicator, aangezien er al een heel proces aan vooraf gegaan is. Voor monitoring is het belangrijk om gebruik te maken van vroege indicatoren. Op deze wijze kan op relatief korte termijn vastgesteld worden of de genomen maatregelen het gewenste effect hebben. Er is veel bekend over vroege indicatoren voor het monitoren van een overschrijding van de kritische depositiewaarde. De vraag is of dezelfde indicatoren ook gebruikt kunnen worden om vroeg te signaleren of de stikstofoverschrijding afneemt. Daar is nog relatief weinig over bekend. Hieronder volgt een overzicht van enkele toepasbare indicatoren voor een overschrijding van de KDW. Stikstofconcentratie in veenmossen De stikstofconcentratie in veenmossen is een bruikbare indicator om de atmosferische stikstofdepositie te kwantificeren. Onder natuurlijke omstandigheden (< 5-10 kg N/ha/jaar) is de N-concentratie in het weefsel van veenmossen ca. 6 mg/g drooggewicht (0,6%; Figuur 8.15). Bij een dergelijke lage atmosferische stikstofdepositie kunnen veenmossen het binnenkomende stikstof efficiënt opnemen, zodat de concentratie vrij stikstof in het veenwater laag is. Tussen een stikstofdepositie van 10-20 kg/ha/jaar neemt de stikstofconcentratie in het veenmos geleidelijk toe (tot ca. 12 mg/g drooggewicht) door de productie van vrije aminozuren (luxe consumptie; Figuur 8.15). Boven een stikstofdepositie van 20 kg/ha/jaar neemt de stikstofconcentratie in het weefsel niet meer toe. Op dat moment is het veenmosfilter verzadigd met stikstof en zal de concentratie vrij stikstof in het veenwater toenemen. Recent experimenteel onderzoek in Schotland (Whim bog) heeft aangetoond dat gedurende 11 jaar een verhoging van de stikstofdepositie tot 32 kg N/ha/jaar niet heeft geleid tot een verzadiging van het veenmosfilter (Chiwa et al. 2016). Alleen bij een verhoging van de depositie tot 62 kg N/ha/jaar werd een verhoging van stikstofverzadiging waargenomen en een verhoging van de stikstofconcentratie in de wortelzone. De vraag is of een verhoging van de stikstofdepositie tot 32 kg N/ha/jaar gedurende 11 jaar voldoende lang is om de effecten van stikstofaccumulatie zoals in Nederland na te bootsen. In Nederland wordt namelijk al bijna 100 jaar de kritische depositiewaarde overschreden (Figuur 8.16) met als hoogtepunt in de jaren 80 van de vorige eeuw een depositie van ca. 3000 mol N/ha/jaar (= 42 kg/ha/jaar). Het is daarom aannemelijk dat op de langere termijn ook bij het experiment bij een stikstofdepositie lager dan 32 kg N/ha/jaar verzadiging van het veenmosfilter gaat optreden. Wat verder van belang is dat in Nederland niet alleen sprake was van een hoge stikstofdepositie, maar ook van sterke verdroging. Verdroging versterkt de negatieve effecten van stikstofdepositie. De waterstanden in Whim bog zijn gemiddeld ca. 10 cm onder maaiveld (Sheppard et al. 2013), dus zeer gunstig. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 194 Figuur 8.15. Relatie tussen de stikstofconcentratie in het weefsel van bultvormende veenmossen (in mg/ g drooggewicht) en de totale stikstofdepositie in Europa en de Verenigde Staten. Bron: Lamers et al. (2000). Figure 8.15. The N concentration of ombrotrophic Sphagnum species (in mg N/g DW) shows a logistic response curve for the atmospheric inorganic N input. Data from the literature and collected by the authors (Europe and USA). Source: Lamers et al. (2000). Figuur 8.16. Stikstofdepositie (in mol/ha) op Nederland in de periode 1500-2006. De rode stippellijn geeft de kritische depositiewaarde voor het habitattype Actieve hoogvenen van 500 mol/ha/jaar (= 7 kg N/ha/jaar). Bron: Noordijk (2007). Figure 8.16. Nitrogen deposition rate (mol ha -1 ) between 1500 and 2006 in the Netherlands. De red dotted line indicates the critical deposition load for nitrogen for the habitat type active raised bog (500 mol ha -1 year -1 = 7 kg ha -1 year -1 ). Source: Noordijk (2007). Een ander belangrijk punt is dat de stikstofvorm (ammonium of nitraat) effect heeft op het lekken van verbindingen naar de wortelzone. Bij ammoniumdepositie wisselt het ammonium uit met basische kationen als calcium, magnesium en kalium en zuurionen (H + ), waardoor er een nutriënten onbalans kan ontstaan (veel stikstof ten opzichte van basische kationen). Bij Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 195 nitraatdepositie neemt de concentratie opgeloste organische stikstofverbindingen in de wortelzone toe. Onder beide omstandigheden kan dit uiteindelijk resulteren tot veranderingen in de soortensamenstelling. Door de stikstofconcentratie in veenmossen te monitoren kan afgeleid worden of de stikstofdepositie afneemt, maar in het geval van een herstellend hoogveen kan een afname van de concentratie ook betekenen dat bijvoorbeeld de hydrologische omstandigheden gunstiger geworden zijn. Onder droge omstandigheden wordt de veenmosgroei geremd (Aldous 2002). Als gevolg hiervan is de stikstofconcentratie in het weefsel vaak hoger. Bij een verbetering van de hydrologie wordt de remming van de veenmosgroei opgeheven en zal bij een vergelijkbare stikstofdepositie de concentratie in het weefsel afnemen (verdunning). Veenvorming is niet alleen afhankelijk van de veenmosgroei, maar ook van de afbraaksnelheid van het gevormde organische materiaal. Zowel de N-concentratie in veenmossen, als de vochtigheid zijn mede bepalend voor de afbraaksnelheid van veenmossen en dus voor de mate waarin veenvorming kan optreden. Bij zowel een hoge N- concentratie als droge omstandigheden zal ook de afbraaksnelheid hoger zijn, waardoor de beperkte hoeveelheid organisch materiaal ook nog weer sneller zal worden afgebroken. Dit heeft ook gevolgen voor de koolstofbalans van het hoogveen, aangezien er dan geen sprake is van netto CO 2 -vastlegging maar van CO 2 -emissie. Concentratie N-rijke aminozuren Op het moment dat de stikstofbeschikbaarheid te hoog is, gaan veenmossen stikstofrijke aminozuren accumuleren (o.a. Nordin & Gunnarsson 2000, Tomassen et al. 2003b, Limpens & Berendse 2003). Dit proces start al bij een lage N-depositie van 2,5-5 kg N/ha/jaar. Accumulatie van stikstof in de vorm van vrije aminozuren is daarmee een gevoelige en vroege indicator voor toekomstige veranderingen in de vegetatiesamenstelling (Figuur 8.17; Wiedermann et al. 2009). Figuur 8.17. Relatie tussen de stikstofconcentratie in N-rijke vrije aminozuren (N AA in mg/g drooggewicht) en de stikstofdepositie (kg N/ha/jaar) in Sphagnum balticum afkomstig van een gradiëntonderzoek (dichte driehoekjes, stippellijn) en van veldexperimenten in 1997 (open cirkels, dunne lijn) en 2004 (dichte cirkels, dikke lijn) (Wiedermann et al. 2009). Figure 8.17. The relationship between soluble amino acid N tissue content (mg g -1 DW) and N deposition (kg N ha -1 year -1 ) for Sphagnum balticum samples from the gradient study (filled triangles, dashed line), and from the field experiment in 1997 (open circles, thin line) and 2004 (filled circles, solid line). Source: Wiedermann et al. (2009). Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 196 Verandering in nutriëntenlimitatie Uit een studie van Bragazza et al. (2004) blijkt dat op basis van nutriëntenlimitatie in bultvormende veenmossen bepaald kan worden of de kritische depositiewaarde voor stikstof wordt overschreden. Boven een stikstofdepositie van ca. 10 kg ha/ha/jaar bereiken N:P en N:K ratios een maximale waarde (respectievelijk 30 en 3), waarbij de veenmosgroei niet meer door stikstof maar door fosfor en/of kalium wordt beperkt (Figuur 8.18). Figuur 8.18. Gemiddelde N:P-ratio (a) en N:K-ratio (b) in het weefsel van bultvormende veenmossen langs een natuurlijke stikstofdepositie gradiënt variërend van 1 tot 20 kg/ha/jaar-1 yr-1 in Europa. De onderbroken en continue lijn geven het theoretische verloop op basis van een regressie model (Bragazza et al. 2004). Figure 8.18. Mean values (± 1 SE) of (a) N: P and (b) N: K ratios in hummock and lawn Sphagnum plants at each mire in relation to atmospheric N deposition. Dashed and continuous lines represent the theoretical patterns based on regression model. Source: Bragazza et al. (2004). Concentratie N in veenwater Stikstofminnende soorten als Pijpenstrootje en Berk kunnen tot dominantie komen wanneer de beschikbaarheid van stikstof in de wortelzone toeneemt. Dit stikstof kan in de opgeloste anorganische vorm (DIN), voornamelijk ammonium, aanwezig zijn, maar ook in de vorm van opgeloste organische stikstofverbindingen (DON). Bragazza & Limpens (2004) hebben zowel opgelost anorganisch stikstof (DIN) als opgelost organisch stikstof (DON) gemeten in 6 Europese hoogvenen die varieerden in een stikstofdepositie van 2 tot 20 kg/ha/jaar. Zowel de concentratie DIN als DON namen toe bij een toename van de stikstofdepositie, maar deze toename was sterker voor DON (Figuur 8.19). DIN als gevolg van de afname van de opnamecapaciteit door de veenmoslaag (stikstofverzadiging) en DON als gevolg van het lekken van organische stikstofverbindingen door veenmossen. Door in de wortelzone de concentratie opgelost stikstof, aanwezig in de vorm van ammonium of DON, te monitoren, kan bepaald worden of de vegetatie al het binnenkomende stikstof kan opnemen. In Nederlandse hoogvenen is vaak alleen opgelost anorganisch stikstof gemeten. Uit deze metingen blijkt dat op het moment dat de ammoniumconcentratie hoog is (> 10 µmol/l), er in principe sprake is van stikstofverzadiging. Hierbij is het nog wel van belang te realiseren dat de ammoniumconcentratie wordt bepaald door de input via atmosferische depositie en mineralisatie aan de ene kant en opname en vastlegging aan de andere kant. Bij deze laatste kan geen onderscheid gemaakt worden tussen opname door veenmossen en karakteristieke hoogveenvaatplanten of door ongewenste soorten als Pijpenstrootje. Bij herstellende hoogvenen kan de concentratie ammonium in de wortelzone wel als indicator gebruikt worden, aangezien de concentratie vrij ammonium vaak hoog is in vergelijking tot hoogvenen in het buitenland (20-30 µmol/l; Figuur 8.20). Een afname van de ammoniumconcentratie kan wijzen op een afname van de stikstofdepositie (eenvoudig te checken via het landelijke meetnet of MAN) of de vastlegging van stikstof door de vegetatie is toegenomen. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 197 Figuur 8.19. Verband tussen de gemiddelde (± standaardfout)concentratie opgelost organisch (DON) en anorganisch (DIN) stikstof in de wortelzone van hoogvenen met een stikstofdepositie variërend van 2 tot 20 kg N/ha/jaar. Bron: Bragazza & Limpens (2004). Figure 8.19. Relationships between mean (± s.d.) dissolved organic (DON) and inorganic (DIN) nitrogen concentration with atmospheric N deposition (gradient of 0.2 to 2 g N ha -1 year -1 ) at six European bogs. Standard deviations of atmospheric N deposition are reported only for the lowest and the highest values, to avoid cluttering the figure. Source: Bragazza & Limpens (2004). Figuur 8.20. Links: concentratie ammonium (µmol l -1 ) in het bodemvocht van verschillende venen in Nederland, Estland, Ierland en Noorwegen op 10 cm diepte. Weergegeven zijn gemiddelden en de minimale en maximale gemeten concentratie. Bron: Tomassen et al. (2002a). Rechts: concentratie ammonium (µmol l -1 ) in het bodemvocht van een groot aantal hoogvenen in Nederland in zowel in de periode 1998-1999 (zelfde data als in linker grafiek) als tien jaar later in de periode 2008-2009. Bron: Tomassen et al. (2011b). Figure 8.20. Left: pore water ammonium concentrations (µmol l -1 ) at 10 cm depth in raised bogs in the Netherlands, Estonia, Ireland and Norway. Given are mean, maximum and minimum concentrations. Source: Tomassen et al. (2002a). Right: pore water ammonium concentrations (µmol l -1 ) in Dutch raised bogs in the period 1998-1999 (same data as in left figure) and ten years later (period 2008-2009). Source: Tomassen et al. (2011b). In Figuur 8.20 (rechts) staat de ammoniumconcentratie in het veenwater in diverse Nederlandse hoogvenen in de periode 1998-1999 en 10 jaar later (2008-2009). Op basis van deze gegevens blijkt dat de gemiddelde ammoniumconcentraties in de toplaag van het veen in 10 jaar bijna gehalveerd zijn. Deze afname kan het gevolg zijn van een toename van de groei van veenmossen (door bijvoorbeeld verbeterde hydrologische condities) die veel stikstof kunnen vastleggen (Lamers et al. 2000, Limpens et al. 2003, Tomassen et al. 0 10 20 30 40 50 60 '98-'99 '08-'09 NH 4 (µ m o l l -1 ) 0 10 20 30 40 50 60 Ned-10 Ier-10 Nor-10 Est-10 NH 4 (µm o l l -1 ) Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 198 2003b), maar kan ook een weerspiegeling van de afgenomen stikstofdepositie zijn. In Nederland is de totale depositie van stikstof tussen 1984 en 2006 namelijk met 25% afgenomen (Boxman et al. 2008). Een verlaging van de input van stikstof leidt snel (binnen 1 tot 2 jaar) tot een afname van de stikstofconcentratie in het veenmos en hiermee tot een herstel van de opnamecapaciteit van stikstof door veenmos (Limpens & Heijmans 2008). In Noord-Limburg ligt het Pikmeeuwenwater, een ombrotrofe drijftil in een oud heideven. Op de drijftil is in het midden jaren 90 van de vorige eeuw een experiment gestart om de dominantie van Pijpenstrootje en Berk via verschillende beheersmaatregelen (maaien, plaggen of uitvenen) terug te dringen. Een opvallend resultaat was dat ook in de controle plots de bedekking met veenmossen in de loop van de jaren toenam (Figuur 8.21; periode 1996-2010). De ammoniumconcentratie in de wortelzone is in deze periode juist afgenomen. Hydrologisch gezien is er in deze periode niet veel veranderd aangezien het een drijftil betreft die mee beweegt met fluctuaties in de waterstand. Er zijn in die periode wel berken afgezet, wat gunstig is vanuit het oogpunt van verminderde beschaduwing, bladinval en interceptie van regenwater. De stikstofdepositie is tussen 1996 en 2010 in Nederland met ruim 20% afgenomen. De waargenomen afname in de ammoniumconcentratie is daarmee waarschijnlijk het effect van een combinatie van beide factoren. Het toont wel aan dat (snel) herstel mogelijk is onder optimale hydrologische omstandigheden en enig beheer in de vorm van het trekken van berken. Figuur 8.21. Verloop van de ammoniumconcentratie in de wortelzone (10 cm diepte) en de bedekking van veenmossen (Sphagnum fallax, Sphagnum papillosum en Sphagnum magellanicum) in het Pikmeeuwenwater in de periode 1996-2010. Bron: Tomassen & Lamers (ongepubliceerde data). Figure 8.21. Pore water ammonium concentrations at 10 cm depth and the total coverage by peat mosses (Sphagnum fallax, Sphagnum papillosum and Sphagnum magellanicum) of the ombrotrophic floating raft Pikmeeuwenwater (1996 – 2010). Source: Tomassen & Lamers (unpublished data). Zoals hierboven geïllustreerd zijn er diverse onderzoeken waaruit blijkt dat de stikstofconcentratie in de wortelzone tussen eind jaren 90 van de vorige eeuw en de periode 2008-2010 is afgenomen. In een drijftil gedomineerd door bultvormende veenmossen is de ammoniumconcentratie tussen 1998-1999 en 2008-2009 bijvoorbeeld gehalveerd (Tomassen e.a., 2011). Dit is waarschijnlijk een resultaat van de afname van de stikstofdepositie in deze periode (Figuur 8.11) en doordat de piek in de stikstofdepositie (midden jaren 80 van de vorige eeuw) steeds verder achter ons komt te liggen. In de afgelopen 5 jaar neemt de stikstofdepositie echter niet meer duidelijk af. Uit de metingen van het MAN lijkt er zelfs weer sprake te zijn van een toename van de ammoniak/ammonium depositie (Figuur 8.14). 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 0 20 40 60 80 100 120 140 Download 310.22 Kb. Do'stlaringiz bilan baham: |
Ma'lumotlar bazasi mualliflik huquqi bilan himoyalangan ©fayllar.org 2024
ma'muriyatiga murojaat qiling
ma'muriyatiga murojaat qiling